21247 |
weg |
weg:
nən wēͅx, twīə wēgə (K317p Leopoldsburg),
wɛx (K317p Leopoldsburg)
|
een weg, twee wegen [ZND A2 (1940sq)] || weg [RND]
III-3-1
|
33698 |
weg over het erf |
hofpad:
hūfpat (K317p Leopoldsburg)
|
Een weg over het boerenerf, langs of tussen de gebouwen door. Deze weg ontbreekt bij gesloten boerderijen. [N 5A, 75b; N 5, 111]
I-8
|
17907 |
weggrissen |
wegritsen:
wegritsə (K317p Leopoldsburg)
|
grissen: Snel wegnemen (grissen, ritsen, keuteren, graaien). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17979 |
wegkwijnen |
kwijnen:
kwèènə (K317p Leopoldsburg)
|
(Weg)kwijnen: langzaam achteruitgaan, gezegd van een zieke (kwijnen, kwelen, pratten, afteren). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21159 |
wegwijzer |
wegwijzer:
wegwijzer (K317p Leopoldsburg)
|
een plank, bord, enz. met de richting van de weg, de afstand enz. (hand, handwijzer, wegwijzer) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
33663 |
wei |
kaaswei:
kēǝswoǝi̯n (K317p Leopoldsburg)
|
Dunne, zoete vloeistof die, na de afscheiding van de kaasstof, van de melk overblijft. [L 27, 30 en 31; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 7, 15, 27 en 28; L 2, 7; A 9, 15a en 15b; S 15; Ge 22, 65 en 128; monogr.]
I-11
|
18902 |
weigerachtig |
refuseren:
refuseren (K317p Leopoldsburg)
|
geneigd om te weigeren [weiger] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21789 |
welbespraakt brutaal persoon |
grote mond:
grote mond (K317p Leopoldsburg)
|
iemand die goed kan praten maar daarbij brutaal is [mondfiat] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
21790 |
welbespraakt zijn |
goed uitleggen:
goed kunnen uitleggen (K317p Leopoldsburg)
|
welbespraakt; goed, vlot kunnende spreken, woordenrijk [montfiejat] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
32744 |
wendakkerhoeken |
hoeken:
hukǝ (K317p Leopoldsburg),
de volgende opgaven zijn enkelvoud
huk (K317p Leopoldsburg)
|
Bij het ploegen van de keerstrook of wendakker blijft, behalve als men na elke voor bij het keren de ploeg terugtrekt en aan de kant inzet, aan beide zijden van de wendakker een vierkant of rechthoekig keerstrookje over, dat thans vaak onbewerkt blijft, maar vroeger veelal met de schop (soms met de riek) werd omgewerkt. Een enkele keer diende het voor een ander gewas dan op de rest van de akker verbouwd werd. [N 11, 50b; N 11A, 125c; A 33, 7; N P, 1]
I-1
|