24557 |
wilg (alg.) |
wervenhout:
wervenhout (K317p Leopoldsburg)
|
de wilg [Lk 6 (1953)]
III-4-3
|
24510 |
wilgenkatje |
kat:
katəs (K317p Leopoldsburg),
poesje:
pūəzəkəs (K317p Leopoldsburg)
|
katjes v. sommige bomen [ZND 34 (1940)]
III-4-3
|
21187 |
wimpel |
wimpel:
wimpel (K317p Leopoldsburg)
|
een lange smalle vlag [wimpel, vleugel] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
17596 |
wimper |
wimpel:
wimpəls (K317p Leopoldsburg)
|
lange wimpers (haartjes aan de oogleden) [ZND 34 (1940)]
III-1-1
|
17708 |
wind |
scheet:
scheet (K317p Leopoldsburg)
|
Wind: ontsnappende darmgassen, een buikwind (scheet, veest, poepje, wind). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
30488 |
windroeden |
windroeden:
wentrujǝ (K317p Leopoldsburg)
|
Twijgen die men vastbindt op de naden van de dakschilden om het verwaaien van de dakbedekking tegen te gaan. De bandgaarden werden in L 291 vastgebonden met 'wijden' ('wijǝ') of 'witsen' ('wetsǝ'), in K 353 met 'dekbanden' ('dęk˱banǝ'). In K 316 gebruikte men 'dekgaarden' ('d'k˲gšrǝ') om het stro over de hele lengte van het dak vast te leggen. [N F, 10; N 4A, 34d; monogr.]
II-9
|
33832 |
windzuiger |
windhapper:
wenthapǝr (K317p Leopoldsburg)
|
Paard dat zich bijv. op de rand van een deur of voerbak vastklemt en met een klokkend geluid lucht naar binnen zuigt, die in de plaats van in de longen in de maag terechtkomt. Door te veel lucht in de maag kan het koliek (zie het lemma ''buikkrampen'' (7.4)) krijgen. [JG 1a, 1b; N 8, 62q, 84f en 85; A 48A, 41b en 41c]
I-9
|
21782 |
winkel |
winkel:
wikkel (K317p Leopoldsburg)
|
het huis of een gedeelte van een huis waar koopwaren in het klein worden verkocht [winkel, nering, doening] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
18434 |
winkelhaak |
winkelhaak:
weŋkǝlhǭk (K317p Leopoldsburg),
équerre:
ēkē̜r (K317p Leopoldsburg)
|
Haak waarvan de armen een hoek van 900 vormen. Met de winkelhaak kunnen rechte hoeken worden afgeschreven of worden gecontroleerd op hun haaksheid. Zie ook afb. 103 en het lemma ɛwinkelhaakɛ in Wld II.9, pag. 10 en Wld II.11, pag. 56-57.' [N 53, 187; monogr.]
II-12
|
21881 |
winst |
benefice (<fr.):
benefice (K317p Leopoldsburg)
|
de opbrengst boven de kosten [winst, voordeel, bonheur, beneficie, rabat, avetje] [N 89 (1982)]
III-3-1
|