19438 |
de was wringen |
wringen:
vringə (K317p Leopoldsburg)
|
Het water uit wasgoed drijven (wringen) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
31768 |
de zaag ontspannen |
lossen:
lǫsǝ (K317p Leopoldsburg)
|
Het zaagblad van de spanzaag op lagere spanning brengen door het spantouw met behulp van het spanlatje losser te draaien. [N 53, 32b]
II-12
|
31767 |
de zaag spannen |
opspannen:
ǫpspanǝ (K317p Leopoldsburg)
|
Het zaagblad van de spanzaag op grotere spanning brengen door het spantouw met behulp van het spanlatje aan te draaien. [N 53, 32a; N I, 1b add.; monogr.]
II-12
|
31777 |
de zaagtanden stellen |
ten goede arrangeren:
tǝguj arǝžē̜rǝ (K317p Leopoldsburg)
|
Een zaag gereedmaken om te kunnen zagen. Het stellen van de zaag gebeurt in drie fases. Allereerst worden de afgesleten zaagtanden met behulp van een stijkvijl weer even lang gemaakt. Vervolgens worden de zaagtanden door middel van een zaagzetter of zaagzettang afwisselend naar de ene en naar de andere kant weggebogen. Tot slot worden de zaagtanden nog bijgevijld met een zaagvijl. De in dit lemma opgenomen woorden benoemen de bewerking van het stellen als geheel. [N 53, 24c; monogr.]
II-12
|
31778 |
de zaagtanden strijken |
blokvijlen:
blǫk˲vē̜lǝ (K317p Leopoldsburg)
|
De door het gebruik ongelijk afgesleten zaagtanden aan de punten plat afvijlen om ze weer even lang te maken. Zie ook het lemma ɛstrijkvijlɛ.' [N 50, 37c; N 53, 24d; monogr.]
II-12
|
31783 |
de zaagtanden vijlen |
vijlen:
vē̜lǝ (K317p Leopoldsburg)
|
De zaagtanden na het zetten met behulp van een, meestal driekantige, vijl scherp maken. [N 50, 37c; N 53, 24b-c; monogr.]
II-12
|
31780 |
de zaagtanden zetten |
trekken:
trękǝ (K317p Leopoldsburg)
|
De zaagtanden afwisselend naar links en naar rechts buigen om de snede van de zaag breder te maken dan het zaagblad. Op deze wijze gaat de zaag beter door het hout. Het zetten van de zaagtanden wordt gedaan met behulp van de zaagzetter of de zaagzettang. Zie ook deze lemmata. [N 50, 37a; N 53, 24a; N 53, 24c; monogr.]
II-12
|
31776 |
decoupeerzaagmachine |
coupeermachine:
kupērmašin (K317p Leopoldsburg),
courbemachine:
kørpmašin (K317p Leopoldsburg),
toermachientje:
tūrmašiŋkǝ (K317p Leopoldsburg),
toerzaag:
tūrzǭx (K317p Leopoldsburg)
|
Draagbare zaagmachine met een kort, smal zaagblad, dat op en neer gaat. De decoupeerzaagmachine wordt gebruikt voor het uitzagen van figuren en voor het zagen langs gebogen lijnen. Zie ook afb. 23. [N 53, 20; monogr.]
II-12
|
32311 |
definitieve band |
reep:
rīǝp (K317p Leopoldsburg)
|
De van ijzer gemaakte band die na het verwijderen van de sluitbanden om het vat of de kuip wordt gelegd. Al naar gelang van de plaats waar de band zich op het vat bevindt, onderscheidt men kopbanden, halsbanden en buikbanden. Zie ook deze lemmata. [A 19, 1a-c; L 34, 53; monogr.]
II-12
|
18910 |
degelijk |
grondig:
grondig (K317p Leopoldsburg)
|
degelijk te werk gaand zodat men erop kan vertrouwen [tedeeg, grondig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|