e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Leopoldsburg

Overzicht

Gevonden: 3307
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
doldraaien niet houden: ni hāvǝ (Leopoldsburg), zotdraaien: zǫt˲drǭjǝ (Leopoldsburg) Gezegd van een schroef die doordraait in het hout zonder zich met de schroefdraad vast te hechten. Dit kan worden veroorzaakt door het feit dat de schroefdraad versleten is of omdat het schroefgat te wijd geworden is. [N 53, 153d] II-12
dolle kervel wilde kelver: welǝ kęlǝvǝr (Leopoldsburg) Chaerophyllum temulum L. Een vrij algemeen voorkomend -naar men aanneemt: giftig- onkruid aan bosranden, akkerkanten en beschaduwde wegbermen met een behaarde, roodgevlekte stengel, witte bloempjes in schermen en veervormig, ingesneden donkergroen blad. Het bloeit van mei tot juli en de lente varieert van 60 tot 120 cm. [A 60A, 16; L 1, a-m; L 6, 35; L 15, 8; S 7; monogr.] I-5
domino domino: domino (Leopoldsburg) Het spel met 28 stenen die op één zijde met ogen of een punt gemerkt zijn (van dubbel blank tot dubbel zes) die tegen elkaar gelegd m oeten worden zó dat telkens gelijke ogen aan elkaar sluiten en waarbij iedere speler probeert domino te worden, d.w.z. zi [N 88 (1982)] III-3-2
domme man lomperik: lomperik (Leopoldsburg), stommerik: stommerik (Leopoldsburg) een dom persoon [domoor, dommerik, dotskop] [N 85 (1981)] || niet gemakkelijk denkend, beperkt van verstand, dom [dom, stom, lomp] [N 85 (1981)] III-1-4
domme vrouw lut: cf. VD s.v. "lut"2.  lut (Leopoldsburg) een dommme vrouw [lut, kul, dulleke] [N 85 (1981)] III-1-4
dompelen dompelen: doempələ (Leopoldsburg) Dompelen: geheel doen onder gaan in een vloeistof (dompelen, duwen, soppen, onderduwen). [N 84 (1981)] III-1-2
donderen donderen: donderen.  doͅndərə (Leopoldsburg) donderen [hommelen] [N 22 (1963)] III-4-4
donderkruid donderbloem: donderbloem (Leopoldsburg) donderkruid [DC 46 (1971)] III-4-3
donderwolk donderwolk: doͅndərwolk (Leopoldsburg), donderwolken: donderwolken.  doͅndərwoͅlkə (Leopoldsburg) donderwolk [ZND 33 (1940)] || zware wolken die onweer brengen [donderkoppen, -bloesem] [N 22 (1963)] III-4-4
donderx donder: donder (m).  dəndoͅndər (Leopoldsburg) donder [N 22 (1963)] III-4-4