18039 |
afhangend gezwel |
kwal:
kwal (K317p Leopoldsburg)
|
gezwel, Een afhangend ~. [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17583 |
afhangend kuifje (bij kortgeknipt haar) |
frou-frou (fr.):
froefroe (K317p Leopoldsburg)
|
haar, kortgeknipt ~ met alleen van voor een afhangend kuifje [ponnie, tuil] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
20528 |
afkoken |
kort koken:
kort kooke (K317p Leopoldsburg)
|
Hoe noemt U: Met (in) weinig water gekookt, gezegd van groenten (kort) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20473 |
afkomst |
afkomst:
afkomst (K317p Leopoldsburg)
|
afkomst, afstamming; bloedverwantschap in neerdalende lijn [komaf, tuk, afkomst] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
30239 |
afkorten |
afkorten:
afkøtǝ (K317p Leopoldsburg),
op maat zagen:
ǫp mǭt ˲zōgǝ (K317p Leopoldsburg)
|
Hout, en meer in het bijzonder een boomstam, haaks op de houtvezel in twee stukken zagen. De afgezaagde stukken boomstam hebben bij de kuiper de lengte van een duig, bij de klompenmaker de lengte van een klomp. Zie ook het lemma ɛstuk boomstamɛ en de lemmata ɛbollenɛ bij de vaktaal van de kuiper en ɛbolɛ bij de vaktaal van de klompenmaker. In Venray (L 210) en omgeving werd de houtzager die de boomstam voor onder meer klompenmakers verder in stukken zaagde, houtsnijder (hǭltsnējǝr) genoemd (Venrays woordenboek, pag. 206).' [N E, 6a; N 50, 16a; N 53, 21b; N 53, 22; N 75, 115b; N 97, 44; monogr.]
II-12
|
20437 |
afleggen van een dode |
afleggen:
znd 32, 20;
àflégé (K317p Leopoldsburg),
lijken:
lijken (K317p Leopoldsburg),
znd 32, 20;
léjké (K317p Leopoldsburg)
|
een doode lijken (vooraleer hij gekist wordt) [ZND 32 (1939)] || een lijk reinigen en met het doodsgewaad bekleden, meestal tevens van het bed afnemen [afleggen, lijken, ontwaden] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
17722 |
afloeren, bespieden |
afloeren:
afloere (K317p Leopoldsburg),
aflŭəreͅ (K317p Leopoldsburg)
|
iets bespieden [ZND 32 (1939)] || kijken: afloeren [aafvinke] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
21158 |
afrit |
afrit:
afrit (K317p Leopoldsburg)
|
een hellende weg waarlangs men een brug, een dijk enz. kan verlaten (afrit, afging, afrij) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
33866 |
afscheiding als teken van hengstigheid |
sturigvocht:
størǝxvǫxt (K317p Leopoldsburg)
|
[N 8, 45, 46 en 48]
I-9
|
31970 |
afschrijflat |
smetlat:
smetlat (K317p Leopoldsburg)
|
Een zuiver vlak en recht geschaafde lat, soms voorzien van een maatindeling, waarlangs men een rechte lijn kan trekken en waarmee men kan controleren of iets recht is. Zie voor het door invullers uit Geulle (Q 18) en Mechelen (Q 204a) opgegeven woordtype ril ook DL, pag. 571 s.v. ɛr√ªleɛ en RhWb (VII), kol. 428 s.v. ɛRilleɛ.' [N 53, 185a; N 53, 185c; monogr.]
II-12
|