21138 |
fietsen |
fietsen:
fietsen (K317p Leopoldsburg)
|
op een fiets rijden [fietsen, wieleren] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21259 |
fietser |
velorijder:
de twee velorijders kruisen elkaar (K317p Leopoldsburg),
də twiə vəloreiërs kruijse makander (K317p Leopoldsburg)
|
De twee fietsers kruisen elkaar, [ZND 29 (1938)]
III-3-1
|
33688 |
fijn droog stof |
fijne zand:
fē̜nǝ zant (K317p Leopoldsburg)
|
Fijn droog stof op landwegen. [N 27, 37c]
I-8
|
31883 |
fijn vijlen |
gladvijlen:
glat˲vęjlǝ (K317p Leopoldsburg),
poleren:
pulīrǝ (K317p Leopoldsburg)
|
Een stuk hout bewerken met een fijne houtvijl. [N 53, 158b]
II-12
|
31827 |
fijne blokschaaf |
blokschaaf:
[blokschaaf] (K317p Leopoldsburg)
|
Blokschaaf met dubbele beitel die wordt gebruikt om het hout zeer glad af te schaven. [N 53, 57; monogr.]
II-12
|
25170 |
fijne hagel |
hagel:
hagel.
hoͅgəl (K317p Leopoldsburg)
|
fijne hagel [sjrot, schrot] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
33837 |
fijngebouwd |
loper:
luǝper (K317p Leopoldsburg)
|
Gezegd van een paard met dunne, fijngebouwde poten. [N 8, 64c]
I-9
|
18121 |
fijt |
fijt:
véét (K317p Leopoldsburg, ...
K317p Leopoldsburg)
|
nagelontsteking: De ontsteking van a) heeft ook het beenvlees van een vingerkootje aangetast; fijt (zwart, daal, vijt, fijt, fijk, fiek). [N 84 (1981)] || nagelontsteking: Etterige ontsteking van het nagelbed van een vinger (vloem, hondsblein) (of: bloem?). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20511 |
filet, haas |
filet:
filè (K317p Leopoldsburg)
|
lendestuk; Hoe noemt U: Lendestuk, ossehaas (ossehaas, harst, osseharst, runderharst, filet) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
21853 |
filiaal |
succursale (<fr.):
Van Dale: succursale (<Fr.), hulp-, bijkantoor; -depot, winkel die een zetbaas houdt; -filiaalkerk.
succursaal (K317p Leopoldsburg)
|
de tak van een handelshuis op een andere plaats dan waar het hoofdgebouw gevestigd is, bijwinkel [succursaal, filiaal, bijwinkel] [N 89 (1982)]
III-3-1
|