19381 |
gewelf |
gewelf:
gǝwɛlǝf (K317p Leopoldsburg),
gəwellef (K317p Leopoldsburg)
|
De hol gebogen zoldering in b.v. een kelder (gewelf, wulsel, toog) [N 79 (1979)] || Gebogen vlak, samengesteld uit bakstenen, dat de overdekking vormt van een ruimte die wordt omsloten door muren of pijlers. Zie ook de lemmata 'Troggewelf' en 'Tongewelf'. [S 10; L 1 a-m; L 24, 12; N 79, 18; monogr.]
II-9, III-2-1
|
19264 |
gewillig |
gewillig:
gewillig (K317p Leopoldsburg)
|
graag bereid om iets te doen [gewillig, gemoeiig, geer] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17564 |
gewricht |
gewricht:
gəvrecht (K317p Leopoldsburg)
|
gewricht, gewrichten (draaipunt in het beenderstelsel) [gewrichte, gewervele, gewerve] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
20221 |
gezelschap |
compagnie (fr.):
kompagnie (K317p Leopoldsburg)
|
de persoon of personen waarmee men samen is [komplot, kompagnie] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
17588 |
gezicht |
gezicht:
gəzicht (K317p Leopoldsburg)
|
Gezicht, gelaat: het voorste gedeelte van het hoofd, beneden de grens van de haarinplanting, het aangezicht (gezicht, wezen, kroost, facie, smikkel). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
17589 |
gezicht (spotnamen) |
voorgevel:
veurgeevel (K317p Leopoldsburg)
|
gezicht, gelaat: spotbenamingen [N 10 (1961)]
III-1-1
|
20327 |
gezin |
huishouden:
huishouden (K317p Leopoldsburg)
|
man, vrouw en kinderen bij elkaar, het gezin [volk, huishouden, kot] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
17970 |
gezond |
gezond zijn:
gəzont (K317p Leopoldsburg)
|
Gezond (zijn): niet ziek (gezond, goed, nuver,eerlijk, gaaf, krek). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18038 |
gezwel |
gezwel:
gezwel (K317p Leopoldsburg)
|
gezwel [bel] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
33377 |
giergoot |
goot:
gōt (K317p Leopoldsburg),
zeikgoot:
[zeik]˲gōt (K317p Leopoldsburg)
|
Onder het rooster in de mestgoot is een goot die de doorgesijpelde gier afvoert naar de gierput. Een aantal opgaven betreffen het laagste punt van deze giergoot, of de gierkuil in de potstal. Ze staan achter in het lemma bijeen. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (zeik) het lemma "gier, mestwater, beer" in aflevering I.1, pag. 20. Zie ook afbeelding 10.A.f bij het lemma "koeienstand" (2.2.23). [N 5A, 42c en 43b]
I-6
|