22376 |
glijbaan |
schuifaf:
schuifaf (K317p Leopoldsburg)
|
Het speeltuig (vooral in speeltuinen) waarbij men langs een gladde baan van een platform naar beneden kan glijden [glijbaan, borsie, ritsbaan, roetsjbaan]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
17853 |
glijden |
schuiven:
schèùvə (K317p Leopoldsburg, ...
K317p Leopoldsburg)
|
Glijden: zich langs en oppervlak gemakkelijk, met zeer weinig wrijving voortbewegen (glijden, slibberen, glissen, schuiven, slifferen, slipperen, schampen). [N 84 (1981)]
III-1-2, III-3-2
|
18879 |
glimlachen |
glimlachen:
glimlachen (K317p Leopoldsburg)
|
onhoorbaar lachen door de mond te vertrekken [monkelen, glimlachen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18957 |
gluiperd |
kattin:
kattin (K317p Leopoldsburg)
|
een gluiperig, niet eerlijk persoon [gluiperd, luiperd, kattin] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18956 |
gluiperig |
slinks:
slinks (K317p Leopoldsburg)
|
huichelachtig, op bedekte wijze, niet open, niet eerlijk [gluips, gluiperig, slinks, wenslinks] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
34172 |
goed liggen |
voorwaarts:
voorwaarts (K317p Leopoldsburg)
|
Het kalf ligt goed in de baarmoeder: de voorpoten zullen het eerst naar buiten komen. [N 3A, 51]
I-11
|
17786 |
goed luisteren |
goed horen:
gut hoërə (K317p Leopoldsburg),
goed luisteren:
goed ləstrən (K317p Leopoldsburg)
|
goed luisteren [ZND 30 (1939)]
III-1-1
|
19237 |
goed opschieten met zijn werk |
opschieten:
opschieten (K317p Leopoldsburg)
|
goed opschieten met zijn werk [plakken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33826 |
goed uit de weg kunnend |
vlot:
vlǫt (K317p Leopoldsburg)
|
Gezegd van een paard dat goed te been is. [N 8, 64d]
I-9
|
34120 |
goede vleeskoe |
vette koe:
vɛtǝ kui̯ (K317p Leopoldsburg)
|
Breedgebouwde en goed in het vlees zittende koe. [N 3A, 141b]
I-11
|