e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Leuken

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
klit klis: klis (Leuken) klissekruid III-4-3
kloeken klokken: klokǝ (Leuken) Geluid voortbrengen, gezegd van een broedse kip. [N 19, 47; monogr.] I-12
klokhuis keets: kits (Leuken) klokhuis I-7
klokje (alg.) klokje: campanula rotundiflora  klökskes (Leuken) grasklokje III-4-3
klomp klomp: klōmp (Leuken) In het algemeen de benaming voor schoeisel dat is vervaardigd uit een uitgehold stuk hout. Er bestaan verschillende soorten klompen. Zie ook de lemmata ɛhoge klompɛ, ɛlage klompɛ etc.' [N 24, 70a; N 86, 46; A 15, 31b; L 36, 38; monogr.] II-12
kloostermop kloostersteen: klōǝstǝrstęjn (Leuken) Oude gebakken metselsteen, groter dan de normale baksteen. Coopman (pag. 65) noemt deze steensoort ɛreuzenmopɛ en merkt erover op: ø̄̄werden vroeger in N.-Nederl. gebakken voor groote gebouwen. Heden niet meer. In vorige eeuwen waren zij 30, soms 40 duim lang. - In Vlaanderen noemde men en noemt men heden nog dergelijke maar kleinere steenen ɛkloostermoefenɛ.ø̄̄' [N 30, 53a; monogr.] II-8
klos klos: klos (Leuken) Het garenklosje met snaarschijf aan de spil van de vleugel waarop de spindraad gedraaid wordt. [N 34, B14; N 34, B17] II-7
kloven kenen: keene (Leuken) kloven in de hand [kloove, klieve, sprunge, kreewe] [N 10 (1961)] III-1-2
kluit aarde klot: klǫt (Leuken) [N 27, 36; S 18; R 3, 8; L 28, 8; L 28, 9; L 1a-m; L B2, 290; ALE 257; Vd.; monogr.] I-8
knabbelen knabbelen: knabbele (Leuken), knauwelen: knoûwele (Leuken) kauwen, knagen, knabbelen || knabbelen [knibbele] [N 10 (1961)] III-2-3