33409 |
legnest |
legnest:
lęknęst (L289b Leuken)
|
Het nest waarin de kippen hun eieren leggen. Est is door metanalyse uit nest ontstaan. [N 19, 32; A 48, 16e; monogr.; add. uit S 25]
I-6
|
30465 |
leidekker |
leiendekker:
lɛjǝndękǝr (L289b Leuken)
|
De man die daken van huizen, kerken en torens met leien dekt. Zie ook het lemma 'Daklei'. [N 64, 137e; N 30, 3e; monogr.; div.]
II-9
|
29899 |
leipan |
daktegel:
dāktēgǝl (L289b Leuken)
|
Gebakken dakpan in de vorm en afmeting van de natuurlijke lei. Leipannen worden gespijkerd, zij hebben geen kop- of zijsluiting en moeten daarom zo gedekt worden dat de naad tussen twee leipannen afgedekt wordt door een bovenliggende pan. [N 32, 49a]
II-8
|
20079 |
lelie (lilium) |
doodsbloem:
doeëtsbloom (L289b Leuken)
|
witte lelie
III-2-1
|
19535 |
lemmer |
mes:
mes (L289b Leuken)
|
snijblad van een mes (lemmer, lemmet) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
17643 |
lende |
lende:
linje (L289b Leuken)
|
lendenen [lenge, leene, leende] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
25627 |
leng |
slijmen:
(het brood) slimpt (L289b Leuken)
|
Leng is een ziekte in het brood veroorzaakt door de "lengbacil". De leng openbaart zich allereerst door een onaangename zoete geur tezamen met een verkleuring en kleverig worden van de kruim van het brood (Schoep blz. 117). Werkt de leng door dan wordt de verkleuring groter, de kruim wordt kleveriger en de geur wordt zeer onaaangenaam. Breekt men het brood door, dan ziet men bruine kleverige draden tussen de afgebroken delen. Het brood is dan niet voor consumptie geschikt. Bij normale omstandigheden van vocht en temperatuur kan de leng-bacil zich niet ontwikkelen. In de zomermaanden is het ontstaan van leng het meest voor de hand liggend. Zo snel mogelijke afkoeling van het brood en het bewaren op een koele luchtige plaats bestrijdt doelmatig het euvel van de leng (Schoep blz. 147). Het lemma bestaat uit verschillende grammaticale categorieën. [N 29, 72; N 29, 68a; monogr.]
II-1
|
17558 |
lenig |
gezwank:
gezwank (L289b Leuken)
|
lenig [zwak, gezwak] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
24895 |
lente, voorjaar |
lente:
(meervoud: lîntjes).
lîntje (L289b Leuken)
|
voorjaar, lente
III-4-4
|
19553 |
lepel |
lepel:
leepel (L289b Leuken),
liəpəl (L289b Leuken)
|
lepel || lepel in het algemeen (lepel, lippel, leeper) [N 20 (zj)]
III-2-1
|