24567 |
lijsterbes |
lijsterbeer:
liêsterbieër (L289b Leuken)
|
lijsterbes
III-4-3
|
20725 |
limburgse kaas |
kaas:
Herfse, Limburgse kiës: kaas oorspronkelijk uit het land van Herve (België) Verklw. kieëske
kieës (L289b Leuken),
stinkkaas:
stinkkieës (L289b Leuken)
|
kaas || stinkkaas
III-2-3
|
33676 |
limburgse klei |
klei:
klęi̯ (L289b Leuken),
leem:
lęi̯m (L289b Leuken)
|
Vraag N 27, 42 vroeg naar benamingen voor löss of ø̄Limburgse kleiø̄ en vraag N 27, 45 naar die voor de ø̄bruine, taaie, Limburgse klei, vooral langs hellingenø̄. Op grond van de antwoorden zijn deze vragen tot √©√©n lemma versmolten. Van Dale (elfde druk, blz. 1610) definieert löss als volgt: ø̄vruchtbare, weinig plastische leemsoort, licht vuilgeel of roodgeel van kleur, in Nederland ook wel Limburgse klei genoemdø̄. [N 27, 42; N 27, 45; N 27, 33]
I-8
|
24486 |
linde |
linde:
lîndje (L289b Leuken)
|
linde
III-4-3
|
28772 |
linnen, linnengoed |
lijnen:
linǝ (L289b Leuken),
lijwand:
li.vǝntj (L289b Leuken)
|
Weefsel uit vlas- of hennepgaren vervaardigd. Lijnwaad. [N 62, 77; N 59, 201; N 62, 75f; L 1a-m; L 30, 30a; L 30, 30b; L B1, 95; MW; Wi 18 en 55; S 22; monogr.]
II-7
|
19753 |
linnenkast |
lijnwaadkast:
lī.vəntjkast (L289b Leuken)
|
linnenkast
III-2-1
|
30160 |
lintvoeg |
lintvoeg:
lent˲[voeg] (L289b Leuken)
|
Horizontale voeg. Zie ook afb. 41. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(voeg)' het lemma 'Voeg'. [N 32, 29b; monogr.]
II-9
|
24528 |
lisdodde |
duivelskauw:
duûvelskaw (L289b Leuken)
|
lisdodde
III-4-3
|
18051 |
litteken |
lijkteken:
liekteikə (L289b Leuken)
|
Als een wond of zweer is genezen, blijft de plaats ervan meestal zichtbaar. Die plek noemt men dan een .... (Nederl. litteken). [DC 30 (1958)]
III-1-2
|
17721 |
loeren |
loeren:
laore (L289b Leuken)
|
kijken: loeren [lonke, luime] [N 10 (1961)]
III-1-1
|