24204 |
mannelijke eend |
wieler:
wieler (L289b Leuken)
|
woerd, mannetjeseend
III-4-1
|
24206 |
mannelijke gans |
gant:
gaantj (L289b Leuken)
|
gent, mannetjesgans
III-4-1
|
19822 |
mannelijke kat, kater |
dakhaas:
dā.khās (L289b Leuken),
kater:
kaater (L289b Leuken),
kātər (L289b Leuken)
|
kater
III-2-1
|
24601 |
maretak |
heksenbessem:
in kerse- en berkebomen
heksebieësem (L289b Leuken)
|
heksenbezem, woekering
III-4-3
|
20872 |
margarine |
margarine:
megrien (L289b Leuken)
|
margarine
III-2-3
|
24571 |
margriet |
sleutelbloem:
sluuëtelbloom (L289b Leuken)
|
margriet
III-4-3
|
22739 |
marmeren beeld |
beeld:
ps. v.d. invuller: de ee is niet juist!
marmere bee.ltj (L289b Leuken)
|
Marmeren beeld. [N 06 (1960)]
III-3-2
|
19589 |
marmiet, koperen ketel |
marmiet:
marmi.t (L289b Leuken)
|
koperen ketel
III-2-1
|
30093 |
massieve muur |
volle muur:
vǫl [muur] (L289b Leuken)
|
Massieve muur zonder spouw. De dikte van buitenmuren die op deze wijze werden opgemetseld, kon anderhalf-, twee- of tweeëneenhalfsteens zijn. Zie ook het lemma 'Tweesteense muur'. Massieve muren isoleerden slecht warmte en geluid. Bovendien waren ze moeilijk waterdicht te maken. Optrekkend vocht ging men tegen door regelmatig een laag asfaltpapier tussen de voegen te leggen. Zie ook het lemma 'Asfaltpapier'. Het woord '(muur)' is fonetisch gedocumenteerd in het lemma 'Muur'. [N 31, 36a]
II-9
|
33044 |
mathaak |
pik:
pek (L289b Leuken)
|
Doorgaans licht gebogen ijzeren tand aan een houten steel, die bij het maaien met de zicht gebruikt wordt om het graan bij het eigenlijke inkappen op te tillen en om het afgeslagen graan bij elkaar te trekken. In de volgende plaatsen geen specifieke benaming bekend: L 316, 317, 355, 356, 358, 363, 365, 366, 368, 413. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [zicht]- zie het lemma ''zicht'' (4.3.1). Vergelijk ook de betekeniskaart 30 bij het lemma ''zicht'' (4.3.1) voor de geografische uitbreiding van pik in de betekenis "zicht" naast die van pik in de betekenis "mathaak". Zie afbeelding 5. [N 18, 72 en 73; JG 1a, 1b, 2c; A 14, 10; L 45, 10; R 3, 66; Gwn 7, 5; monogr.; add. uit N 11, 88; N 15, 16c en 16g; A 4, 28; A 23, 16.2; L 20, 28; Lu 1, 16.2]
I-4
|