24213 |
nachtegaal |
spaanse pappeguut:
spaanse pappeguût (L289b Leuken)
|
nachtegaal, verbasterde
III-4-1
|
19796 |
nachtkastje |
nachttafeltje:
naxtø͂ͅfəlkə (L289b Leuken)
|
nachtkastje
III-2-1
|
24214 |
nachtzwaluw |
geitenmelker:
geîtemêlleker (L289b Leuken)
|
nachtzwaluw
III-4-1
|
34179 |
nageboorte van de koe |
rein:
rɛi̯n (L289b Leuken)
|
[N 3A, 57a; JG 1a, 1b; A 33, 19b; monogr.]
I-11
|
32955 |
nagras, tweede hooioogst |
groe(n)maad:
grōmęntj (L289b Leuken)
|
De opbrengst van de tweede maal dat er gehooid wordt, doorgaans eind augustus; zie de algemene toelichting bij deze paragraaf (''nagras''). [N 14, 128b, JG 1a, 1b en 2b; A 4, 26a; A GV, 2Gr.; L B2, 345; L 5, 8; L 14, 15; Gwn 7, 10; Wi 58; S 25; monogr.]
I-3
|
33706 |
natuurlijke waterloop |
beek:
bēk (L289b Leuken)
|
Natuurlijke, smal stromende waterloop. [N 27, 25; N 27, 24; A 2, 48; A 10, 21; A 20, 1d; A 20, 1c; AGV, m1; L 24, 17; L 24, 27; L 33, 10; L 37, 15; R I, 23; S 33; monogr.]
I-8
|
20326 |
nazaat |
nazaat:
naozaat (L289b Leuken)
|
nakomeling, afstammeling
III-2-2
|
20361 |
neef |
neef:
naef (L289b Leuken)
|
neef
III-2-2
|
24347 |
neet, luizenei |
neet:
WLD (met aantekeningen)
neet (L289b Leuken)
|
neet, luizenei [N 26 (1964)]
III-4-2
|
32853 |
nerf van de weide |
erf:
ɛrǝf (L289b Leuken)
|
Begroeide bovenlaag van wei- of hooiland; grasmat, graslaag. Zie ook de lemma''s ''nerf van de akker'' en ''groes'', ''met gras begroeide grond'' in de aflevering over de Landerijen. Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) ''gras'' het lemma ''gras''. [N 14, 51; N 18, 12 add.; monogr.]
I-3
|