| 33960 |
bellen aan het haam |
kloters:
klōtǝrs (L289b Leuken),
rongeltjes:
røŋǝlkǝs (L289b Leuken)
|
Aan het haam zijn wel eens bellen bevestigd, waarvan er soms meerdere een krans kunnen vormen. Kloters zijn grote, ronde, koperen of bronzen bellen. Rongeltjes bestaan uit een krans van zeven tot acht kleine belletjes in verschillende tonen. [JG 1d; N 13, 14; monogr.]
I-10
|
| 33945 |
bellen aan het hoofdstel |
rongeltjes:
røŋǝlkǝs (L289b Leuken)
|
Soms kunnen er aan een hoofdstel bellen bevestigd worden, maar meestal gebeurt dat niet bij boerenpaarden. [N 13, 39]
I-10
|
| 32572 |
bemesten |
mesten:
męstǝ (L289b Leuken)
|
De in dit lemma opgenomen woorden betekenen "mest in het land doen, het land vruchtbaar maken met stalmest". Ze worden doorgaans gebruikt in combinatie met "akker", "(stuk) land" e.d., ook al is dit object - behoudens een enkele uitzondering - bij de onderstaande woordtypen er niet bij vermeld. Voor mesten in de zin van "mest naar het land brengen" en "mest over het land uitspreiden" zie men de lemmata mest uitrijden en mest verspreiden. [JG 1a + 1b; N 11, 14; N 11A, 1; L 1a -m; L 31, 18; S 23; mongr.]
I-1
|
| 25103 |
benauwd en vochtig weer |
benauwd (weer):
benoutj (L289b Leuken),
broeierig (weer):
brujerig (L289b Leuken),
dompig (weer):
Dômpig waer (benauwd en vochtig weer).
dômpig (L289b Leuken),
moddelwarm:
moddelwerm (L289b Leuken)
|
bedompt, benauwd || warm, benauwd en vochtig weer (in de zomer) [bederfelijk, voos, smoel, zoel, zuul, broejerig, luimerig, mottig, moddelwarm, zomig] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
| 17672 |
benen (spotnamen) |
schenken:
schinke (L289b Leuken)
|
benen: spotbenamingen [billewaage, pikkels, stekken] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
| 19540 |
berkenbezem |
berkenbezem:
berkebezem (L289b Leuken)
|
bezem gemaakt van berketwijgjes (rijsbezem, berkenbezem, berkenboender) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
| 26051 |
berrie |
berries:
bø̜ris (L289b Leuken)
|
Elk van de twee bomen van de hoog- en stortkar waartussen het paard gespannen werd. De berries van de hoogkar verschillen essentieel van die van de stortkar: bij de eerste lopen de berries onder de hele bak door en maken ze er deel van uit (de zijwanden worden erop vastgezet), terwijl bij de tweede de berries tot halverwege de bak lopen en een aparte constructie vormen waarop de bak rust. Hierdoor kan de bak van de stortkar kippen, terwijl de berries op hun plaats blijven. Wanneer de bak van de hoogkar echter gekipt moet worden, gaat het hele voorstel van de kar omhoog. [N 17, 16 + 50b; N G, 54b + 64b; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2c; L 32, 63; L 34, 10; A 27, 20; Lu 5, 20]
I-13
|
| 33443 |
beschermstenen of -palen |
beschermers:
bǝsxɛrǝmǝrs (L289b Leuken)
|
Beschermstenen van natuursteen of dikke houten beschermpalen (soms ook wel van ijzer) worden geplaatst schuin tegen zijkanten van poorten en tegen hoeken van muren of tegen brugleuningen om beschadigingen door voertuigen te voorkomen. Bij boerderijen komen ze vooral voor aan schuurpoorten en ingangspoorten (van de gesloten hoeve). Soms dienen de stenen of palen ook als steun voor de muur waartegen ze rusten. Meervoudige opgaven benoemen de beide beschermstenen of -palen aan weerskanten van een opening. Zie ook afbeelding 18.a bij het lemma "poort" (4.1.1). [N 4A, 43a; monogr.; add. uit N 4A, 42f]
I-6
|
| 20790 |
beschuit |
beschuit:
Beschuût met sókkerkuurkes: beschuit met meisjes Wieërter beschuûtjes: toast Beschuûtekêntje: kantjes van beschuit (waren goedkoper dan beschuit), werden gebruikt om te paneren ¯n rol beschuûte: een rol beschuit
beschuût (L289b Leuken)
|
beschuit
III-2-3
|
| 20416 |
beschuit met muisjes |
beschuit met suikerkeurtjes:
Syst. WBD
beschuut mèt soekerkeurkes (L289b Leuken, ...
L289b Leuken)
|
Beschuiten met muisjes [N 16 (1962)]
III-2-2, III-2-3
|