33478 |
rode aalbes |
hondsberen:
hóngsbieër (L289b Leuken),
lievevrouwkebeertjes:
leevevrouwkebieërke (L289b Leuken),
miemerten:
mv.
miêmerte (L289b Leuken)
|
aalbes
I-7
|
24508 |
rode bosbes |
hennebeer:
hinnebieër (L289b Leuken)
|
vossebes, rode bosbes
III-4-3
|
24405 |
rode bosmier |
rode aamzeiksel:
WLD (met aantekeningen)
rooaj a‧omzeiksel (L289b Leuken)
|
bosmier, (grote) rode ~ [stekkedraoger, brak] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
33257 |
rode klaver |
rode klee:
rōi̯ǝ [klee] (L289b Leuken)
|
Trifolium pratense L. Een 15 tot 50 cm hoge plant met paarsrode of roze bloemhoofdjes, die van juni tot de herfst bloeien. Rode klaver wordt vooral als veevoeder geteeld. Rode klaver gedijt, overigens evenals witte klaver, het best "onder dekvrucht", d.w.z. dat het tegelijk met een winterkoren wordt gezaaid en dan pas opkomt wanneer die dekvrucht in de herfst is geoogst. In het volgende seizoen wordt de klaver dan geweid of enkele malen gemaaid. Rode klaver is wat "kieskeuriger" dan witte klaver, stelt hogere eisen aan de grond, maar schiet goed recht op en laat zich gemakkelijker maaien. Zie ook de toelichting bij het lemma Klaver, Algemeen. Zie het lemma Klaver, Algemeen voor de fonetische documentatie van de woord(delen) klaver(-) en klee(-). [N 14, 83; monogr.]
I-5
|
20655 |
rode kool |
rood moes:
roeëtmoos (L289b Leuken),
rood moos (L289b Leuken),
roëd moos (L289b Leuken),
rōōd moos (L289b Leuken)
|
Rode kool (als plant of gewas) [DC 27 (1955)], [N Q (1966)] || rode kool als gerecht [N Q (1966)]
I-7, III-2-3
|
33487 |
rode renet, sterappel |
binnenroodje:
binneruuëtje (L289b Leuken),
sterappeltje:
ster’eppelke (L289b Leuken),
wijnappel:
wiênappel (L289b Leuken)
|
sterappel || sterappel, rode renet
I-7
|
21733 |
roede |
pezerik:
pēsdǝrek (L289b Leuken),
pēzǝrek (L289b Leuken)
|
Mannelijk geslachtsdeel. [N 76, 14; monogr.]
I-12
|
24235 |
roek |
schurftkraai:
schörreftkrej (L289b Leuken)
|
roek
III-4-1
|
34528 |
roep- en lokwoord voor de kip |
tiet, tiet, tiet:
tit, tit, tit (L289b Leuken)
|
Naast de verschillende roepwoorden kan men de kippen ook lokken door een zuigend klappend geluid te maken met de tong tegen de tanden (P 176 (Sint-Truiden)) of door te fluiten (Q 2 (Hasselt)). [N 19, 44a; L 47, 9a; A 6, 2b; A 6, 2a; VC 14, 2n -r-; Vld.; L B2, 259a; monogr.]
I-12
|
34379 |
roep- en lokwoord voor een big |
kuus, kuus, kuus:
kys, kys, kys (L289b Leuken)
|
Roep- en lokwoord voor een big. Iets roepen kan ook vervangen worden door een smakkend geluid te maken of door te klakken met de tong. [N 19, 11b; VC 14, 2d r; monogr.]
I-12
|