e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Leuken

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
sprinkhaan hooispringer: hoeëjsprînger (Leuken), sprinkhaan: sprînkhaan (Leuken) sprinkhaan III-4-2
sproeten sproeten: sproe.te (Leuken) sproet, sproeten [sproewtels] [N 10 (1961)] III-1-1
spruiten spruitjes: spruutjes (Leuken) spruitkool, spruiten als gerecht [N Q (1966)] III-2-3
spruitkool, spruitje spruiten: mv.  sproête (Leuken), spruitje: spruutjes (Leuken) [N Q (1966)]spruiten I-7
staakbonen staakbonen: staâkboeën (Leuken) stokboon I-7
staand verband, blokverband staand verband: stǭns ˲vǝrbant (Leuken) n str'k˲vǝrbant K 353; kopstrekverband: kopstrek˲vǝrbant L 360; kǫpstrek˲- L 414; kopse en gewone laag: kǫpsǝ 'n gǝwōwǝn lāx K 278; %%de volgende term betreft een verband waarbij alle stootvoegen boven elkaar staan%% eenvoegig blokverband: ēfȳgex˱ blǫk˲vǝrba [N 31, 24c; N 31, 24e; monogr.] II-9
staande rollaag rollaag: rǫllǭx (Leuken) Muurafdekking in de vorm van een laag op hun kop staande metselstenen. Woordtypen als 'steensrol' (Q 95), 'steense rollaag' (L 211, L 289, L 290, L 291, L 320a, Q 99*, Q 113) en 'steensrollaag' (Q 39, Q 111, Q 121) verwijzen naar de hoogte van de rollaag. [N 31, 23c; monogr.] II-9
staande tand staande tand: stǭndjǝ ta.nt (Leuken) Eindvlak van tijdelijk onderbroken metselwerk. De uiteinden van de even en oneven lagen wisselen elkaar daarbij regelmatig en loodrecht onder elkaar af. Zie ook afb. 41. [N 31, 28c; N 31, 28a; monogr.] II-9
staander steigerpaal: [steiger]pǭl (Leuken  [(id)]  ) De lange, verticaal in of op de grond geplaatste steigerpaal van rondhout of metaal. Zie ook afb. 17. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '(steiger)-' het lemma 'Steiger'. [N 32, 2a; monogr.] II-9
staart staart: stert (Leuken) staart III-4-2