20891 |
tabak |
knasterd:
Een knaster is eigenlijk een rieten korf, waarmee vroeger allerlei vruchte en ook tabak uit vreemde landen werd ingevoerd. De tabak was wel eens vochtig door het zeewater en had dan een walgelijke geur
knastert (L289b Leuken),
tabak:
tebak (L289b Leuken)
|
slechte tabak || tabak
III-2-3
|
20577 |
tabakspruim |
pruimpje:
pruumke (L289b Leuken),
rolletje:
Uitsluitend verklw.
rölke (L289b Leuken)
|
rolletje pruimtabak
III-2-3
|
19667 |
tafel |
tafel:
tōͅfəl (L289b Leuken)
|
tafel
III-2-1
|
19764 |
tafelkleed |
tafellaken:
tōͅfəllākə (L289b Leuken)
|
tafelkleed
III-2-1
|
19530 |
tafelmes |
tafelmes:
toafelmes (L289b Leuken)
|
mes dat men aan tafel gebruikt [N 20 (zj)]
III-2-1
|
33018 |
tak op ingezaaid land |
vreerijs:
vrēris (L289b Leuken)
|
De tak, stok of bundel stro die men op de pas ingezaaide akkers plaatste om aan te geven dat deze niet betreden mochten worden door jagers en anderen. Voor streep, zie WNT s.v. in de betekenis "grensteken". [N M, 26; monogr.]
I-4
|
33632 |
takkenbos, bussel hout |
fascine (fr.):
(lang voor waterkering).
fesiene (L289b Leuken),
mutterd:
möttert (L289b Leuken)
|
inventarisatie benamingen takkenbos, bussel takken en twijgen alnaargelang houtsoort of boslengte [N 27 (1965)] || takkenbos, bussel takken en twijgen [N 27 (1965)]
I-7
|
33690 |
talud |
talud:
tǝlȳj (L289b Leuken)
|
De aflopende kant van een weg, dijk of sloot. Een aantal woordtypen duidt op een sloot of greppel naast de weg, terwijl gevraagd was naar de ø̄aflopende kant van een weg, dijk, of slootø̄. [N M, 27; N 11, 7a; N 11, 7b; monogr.]
I-8
|
19650 |
tamme kanarie |
kanarie:
kenaarie (L289b Leuken),
kanarievogel:
knārivūəgəl (L289b Leuken)
|
kanarievogel || kater
III-2-1
|
32914 |
tanden van de hooihark |
tanden:
taŋ (L289b Leuken)
|
De houten pennen die aan beide zijden uit de dwarsbalk van de hooihark steken; zie afbeelding 11, d. Alle opgaven zijn in het meervoud. [N 18, 92d]
I-3
|