id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
34452 | tepel van een geit | deem: dēm (Leuken) | [L 49, 6c; A 30, 6c; Ge 1, 6c; monogr.] I-12 |
34320 | tepel, tet | tepel: tēpǝl (Leuken) | Het afzonderlijk melkgevend orgaan van het varken of de tepel. [N 19, 19a; JG 1a, 1b; L 49, 6d; A 30, 6d; G 1, 6d; monogr.] I-12 |
19554 | theelepeltje | eierlepel: eierlepel (Leuken), theelepeltje: tiélepelke (Leuken) | lepel, metalen ~; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || theelepeltje (suikerlippelke) [N 20 (zj)] III-2-1 |
19516 | theepot | theepot: tiépot (Leuken) | pot waarin thee wordt gezet [N 20 (zj)] III-2-1 |
19596 | theezeefje | zijertje: zei̯ərkə (Leuken) | zeefje III-2-1 |
19781 | thuis | aan huis: ān hū.s (Leuken, ... ), thuis: tū.s (Leuken) | thuis III-2-1 |
21611 | tien-guldenstuk | gouden tientje: gouwe tientje (Leuken) | tien-guldenstuk, een ~ [N 21 (1963)] III-3-1 |
28806 | tieretein | tieretein: tērtɛj (Leuken) | Geweven stof met een linnen ketting en een wollen inslag (Van Dale, pag. 2912). [N 62, 98; N 62, 93a; N 62, 97; MW; monogr.] II-7 |
24254 | tjiftjaf | ovenmannetje: oeëvemen’ke (Leuken) | tjiftjaf III-4-1 |
24255 | tochtig | rits: rets (Leuken, ... ) | Geslachtsdrift vertonend, gezegd van de geit. [N 19, 70b; N 77, 95; JG 1b; N C, 4c; S 52, L 378 add.; monogr.] || Geslachtsdrift vertonend, gezegd van het vrouwelijk schaap. [N 19, 70a; N C, 4b; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.] I-12 |