| 24444 |
vliegend ongedierte |
gewormt:
WLD (met aantekeningen)
gewörmtj (L289b Leuken)
|
vliegend gedierte [N 26 (1964)]
III-4-2
|
| 33986 |
vliegennet |
vliegenlaken:
vlēgǝlākǝ (L289b Leuken),
vliegennet:
vlēgǝnɛt (L289b Leuken)
|
Fijnmazig net dat over een ingespannen paard wordt gehangen om het tegen vliegen te beschermen. [JG 1a, 1b, 2a, 2b; N 13, 82a]
I-10
|
| 19452 |
vliegenraam, hor |
hortje:
hoͅrtjə (L289b Leuken, ...
L289b Leuken)
|
sierhor voor raam || vliegengaas, hor
III-2-1
|
| 24499 |
vlier |
vlierenstruik:
flierestroêk (L289b Leuken)
|
vlierstruik
III-4-3
|
| 26758 |
vlik |
vlik:
vlek (L289b Leuken)
|
Een dun afgestoken stukje veen of heigrond of een zode van buntgras met losse turf vermengd. Vergelijk het lemma ''heiturf''. [N 27, 39h; I, 37]
II-4
|
| 26760 |
vlikken steken |
vlikken steken:
vlekǝ stɛ̄kǝ (L289b Leuken)
|
Steken van vlikken en graszoden of heilappen losmaken. [N 27, 39g; N 27, 1; N 27, 1 add.; I, 38]
II-4
|
| 24392 |
vlinder |
reipstaart:
reipstert (L289b Leuken),
snuffelter:
snuffelter’ (L289b Leuken)
|
vlinder
III-4-2
|
| 24396 |
vlo (enk.) |
mensenvlo:
WLD (met aantekeningen)
minsevlooaj (L289b Leuken),
vlo:
vloeëj (L289b Leuken),
WLD (met aantekeningen)
vlooaj (L289b Leuken)
|
mensenvlo [N 26 (1964)] || vlo || vlo (znw enk) [foekket, zjwarte riejer] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
| 24395 |
vlo (mv., fon.) |
vleui:
WLD (met aantekeningen)
vleuuj (L289b Leuken)
|
vlo (znw mv) [N 26 (1964)]
III-4-2
|
| 33668 |
vloeiweide |
wetering:
wetering (L289b Leuken)
|
Weiland, laag gelegen en zodanig aangelegd dat van tijd tot tijd kunstmatige bevloeiing kan plaatsvinden. [N 14, 58]
I-8
|