e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Leuken

Overzicht

Gevonden: 2725
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zoldergat, opening in de koestalzolder luik: lūk (Leuken) In de koestalzolder is meestal een opening waardoor het hooi naar beneden geworpen wordt om het aan de dieren te voeren. Waar de koestalzolder in open verbinding staat met de schuur is er meestal geen opening in de zoldering. Een aantal opgaven betreffen een luik of een scharnierende deur waarmee de opening afgesloten kan worden. De benamingen kunnen ook gebezigd worden voor een opening in de gevel of in het dak waardoor het hooi op de zolder wordt gebracht. Zie ook het lemma "hooivenster" (3.4.5). Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) (hooi) het lemma "hooi" in aflevering I.3. Zie ook afbeelding 16.c bij het lemma "hooizolder, koestalzolder, schuur" (3.4.1). [N 5A, 56b; N 5, 97 en 97a; L 42, 24 passim; monogr.; add. uit N 5A, 57c] I-6
zolderkamer zolderkamer: zøͅldərkāmər (Leuken), zolderkamertje: zoldərkēͅmərkə (Leuken) zolderkamer [N 05A (1964)] III-2-1
zomen zomen: zø̜̄jmǝ (Leuken), zø̜j.mǝ (Leuken) Van zomen voorzien. Zie ook het lemma ɛzoomɛ.' [N 59, 65; N 62, 14b; L 8, 127; MW; S 46; monogr.] II-7
zonder voor spitten omvlikken: ømvlekǝ (Leuken) Manier van spitten waarbij men - anders dan bij het spitten in voren - min of meer in de breedte werkt en iedere spade grond voor zich uit (voor de hand) omlegt. [N 11, 65c; N 11A, 148b; div.] I-1
zonnebloem (helianthus annuus l.) zonnekeern: zónnekaer (Leuken) zonnebloempit III-2-1
zonx zon: (meervoud: zonne; verkleinwoord: zunke).  zón (Leuken) zon III-4-4
zoom zoom: zǫw.m (Leuken) De omgeslagen en vastgenaaide rand aan een stuk weefsel of een kledingstuk. Volgens Het Beste Naaiboek (pag. 290) zijn er drie soorten zomen: de omgeslagen zoom, de valse zoom en de apart aangezette zoom. Zie afb. 38. [N 62, 14a; L 8, 126; Gi 1.IV, 15; MW; S 46; monogr.] II-7
zoom in de huif schuif: sxȳf (Leuken) Open zoom in de huif, waardoor een koord loopt waarmee men de huif kan vastsjorren. [N 17, 75] I-13
zoon zoon: zoeën (Leuken) zoon III-2-2
zuchten zuchten: zuchte (Leuken) zuchten [snokke] [N 10 (1961)] III-1-4