24139 |
duif, algemeen |
duif:
doef (L289b Leuken)
|
duif
III-4-1
|
24140 |
duif, overige soorten |
akkerpit:
verwilderde tamme duif
akkerpit (L289b Leuken),
postduif:
postdoef (L289b Leuken),
reisduif:
reisdoef (L289b Leuken)
|
postduif || veldduif
III-4-1
|
17666 |
duim |
duim:
doem (L289b Leuken),
her:
hɛr (L289b Leuken)
|
duim [N 10 (1961)] || Zie kaart. De in het muurgesteente aangebrachte ijzeren haak voor raam- of deurhengsels. Zie ook afb. 56. In en rond L 289 werd de term her gebruikt voor het metalen scharnierstuk dat aan de deurpost was bevestigd. Het scharnierstuk dat aan de deur vastzat en paste in de her werd 'geheng' ('gǝheŋ') genoemd. Zie voor het woordtype 'toren' ook RhWb viii, k. 1481-1482 s.v. 'Turen': ø̄Türangel, der Stift, um den sich die Tür dreht; auch jener in die Wand geschlagene Eisenhakenø̄, en voor het woordtype 'tordel' ook Limburgs Idioticon, pag. 252, s.v. 'teulder', den, ø̄har, lat. cardo. Geh. Maeskant.ø̄ [N 32, 13a; N 54, 81b-81e; monogr.]
II-9, III-1-1
|
30341 |
duimhengsel |
geheng:
gǝheŋ (L289b Leuken)
|
Hengsel waarvan de veer draait op een in de muur of op het kozijn aangebrachte, oogvormig uitlopende, metalen pin. Zie ook het lemma 'Hengselduim'. [N 54, 80a; monogr.]
II-9
|
28152 |
duimstok |
duimstek:
dūmstɛk (L289b Leuken),
duimstok:
dūmstǫk (L289b Leuken)
|
Vouwbare maatstok waarvan de vier delen ieder vijfentwintig cm lang zijn. Aan de uiteinden is elk deel versterkt met metaal. De metalen scharnieren van de duimstok bestaan uit ronde schijven die over elkaar draaien. De twee scharnieren in het midden zijn penvormig. Vroeger was de duimstok verdeeld volgens de duimschaal; tegenwoordig zijn uitvoeringen in gebruik met aan de ene kant een duimschaal en aan de andere kant een metrische schaal. Zie ook afb. 99. [N 53, 184a; monogr.]
II-12
|
21965 |
duivenhok |
til:
tel (L289b Leuken)
|
Soms vindt men in de nok van de zolder een afgeschotte ruimte voor de duiven, die door een gat in de gevel of in het dak in en uit kunnen vliegen. Hier staan de benamingen voor het duivenhok, ongeacht de vorm van dat hok, bijeen. De termen slag en spijker in dit lemma hebben betrekking op de duivenkooi als geheel. Zie ook het lemma "duivenslag" (3.4.8). In kaart 51 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie afbeelding 17. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 10, 9k; L 8, 9a; L 38, 31; S 37; monogr. add. uit N 5A, 58c "til" en JG 2c; A 28, 14c "spijker]
I-6
|
18006 |
duizelig |
duizelig:
duzelig (L289b Leuken)
|
duizelig [locht, deuzig, duizig, dol, zat] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
24811 |
duizendblad |
hazegerf:
achillea millefolium
haazegerf (L289b Leuken)
|
duizendblad
III-4-3
|
24312 |
duizendpoot |
duizendpoot:
WLD (met aantekeningen)
doezentjpo.at (L289b Leuken)
|
duizendpoot [duuzendbeender, -been] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
20045 |
duizendschoon |
duizendschoon:
doêzentjschoeën (L289b Leuken),
jonkertje:
jûnkerke (L289b Leuken)
|
duizendschoon (Dianthus barbatus L.)
III-2-1
|