19329 |
eigenwijs |
eigenwijs:
eîgewiês (L289b Leuken)
|
eigenwijs
III-1-4
|
24479 |
eikel |
eikel:
eikel (L289b Leuken)
|
eikel
III-4-3
|
26146 |
einde, wiek |
roede:
rōj (L289b Leuken)
|
Elk van de vier hekwerken die vroeger gemonteerd werden op een dunne balk die aan de twee borsten werden vastgemaakt. Het woordtype roede, eigenlijk de balk waarop het hekken bevestigd wordt, wordt in een groot aantal plaatsen -totum pro parte- ook voor de gehele wiek gebruikt. Zie ook afb. 34 en de toelichting bij het lemma ɛroedeɛ.' [N O, 1g; Sche 28; A 42A, 62; A 42A, 63; monogr.; N O, 6b; N O, 6c]
II-3
|
24142 |
ekster |
egerst:
aegerst (L289b Leuken)
|
ekster
III-4-1
|
28846 |
elastiek |
elastiek:
stik (L289b Leuken)
|
Band- of koordvormig stuk gummi. Elastiek komt voor als enkele draad of als gevlochten of geweven band, in verschillende breedten, en het kent vele toepassingen. [N 59, 42; N 62, 61; L 34, 86; MW; monogr.]
II-7
|
18829 |
ellende (lijden) |
leed:
leît (L289b Leuken)
|
leed, ellende
III-1-4
|
24419 |
emelt, larve van de langpootmug |
emelt:
WLD (met aantekeningen)
eemelt (L289b Leuken)
|
emelt, larve van de langpootmug, zeer schadelijk wormpje in graan- en grasland [N 26 (1964)]
III-4-2
|
19686 |
emmer |
emmer:
eͅi̯.mər (L289b Leuken)
|
emmer
III-2-1
|
24313 |
engerling, larve van de meikever |
spekworm:
spekwôrrem (L289b Leuken),
WLD (met aantekeningen)
spekworm (L289b Leuken)
|
engerling, larve van de meikever die aan gras- en plantenwortels vreet [N 26 (1964)] || meikeverlarve
III-4-2
|