30175 |
geknipt werk |
snijwerk:
sniwɛrǝk (L289b Leuken)
|
Wijze van voegen waarbij de voegen eerst met fijne witte specie worden volgezet en vervolgens langs de kanten met een voegijzer of mesje schuin worden afgesneden. Geknipt werk vervaardigen noemde men in L 163 'knippen' ('knepǝ') of 'snijden' ('snejǝ'), in K 353 'bovenop voegen' ('bōvǝnup ˲vugǝ'). [N 32, 34d; N 32, 35a; N 32, 35c; monogr.]
II-9
|
24483 |
geknotte wilg |
soets:
soêts (L289b Leuken)
|
knotwilg
III-4-3
|
20690 |
gekookte hersens |
harsslag:
Syst. WBD
hersslaag (L289b Leuken)
|
Gekookte hersens (frikkedellen, sepieten?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
24151 |
gekraagde roodstaart |
wijntemper:
wiêntêmper (L289b Leuken)
|
tapuit, gekraagde roodstaart
III-4-1
|
17580 |
gekruld haar |
gekruld haar:
gekroltj (L289b Leuken)
|
gekruld haar [N 10 (1961)]
III-1-1
|
21274 |
geld |
geld:
geldj (L289b Leuken),
spanen:
spaon (L289b Leuken)
|
Geld in het algemeen; hierbij ook graag allerlei uitdrukkingen [geld, sens, poen, swis, oorden enz.] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
24578 |
gelderse roos |
balroos:
viburnum opulus
bâlroeës (L289b Leuken)
|
balroos, sneeuwbal
III-4-3
|
24809 |
gele ganzebloem |
goudbloem:
goutbloom (L289b Leuken)
|
gele ganzebloem
III-4-3
|
33264 |
gele lupine |
boontjes:
bø̄nkǝs (L289b Leuken),
lupinen:
ly`pīnǝ (L289b Leuken)
|
Lupinus luteus L. Een 30 tot 60 cm hoge plant met een uit gele, lipvormige bloempjes bestaande bloempluim, die bloeit van juni tot september, boonvormige vruchtjes draagt en vooral op zandgronden als bemestingsgewas wordt geteeld. [N Q, 4a; N 11A, 29a en 29b; JG 1a, 1b; A 55, 3b; NE 1, 18; R 3, 30; monogr.]
I-5
|
24488 |
gele narcis |
paasbloem:
paosbloem (L289b Leuken)
|
narcis
III-4-3
|