20905 |
hartig |
hartelijk:
aane aoventj e stök kieës és hertelik Al di-j vlaaj deut ¯ne mins goot, mer nôw gaon ve wat herteliks aete, waor Truj: vlaai is heerlijk, maar nu gaan we wat hartigs eten, nietwaar Truus
hertelik (L289b Leuken)
|
hartig
III-2-3
|
29135 |
haspel |
haspel:
haspǝl (L289b Leuken)
|
Een drie- of vierarmig, ronddraaiend toestel op het spinnewiel waarmee onder andere de gesponnen wol tot strengen werd verwerkt. Zie afb. 53. [N 34, D]
II-7
|
33386 |
haverkist, hakselkist |
haverkist:
[haver]kest (L289b Leuken)
|
De kist of bak waarin men het droge voer, tegenwoordig de haver, voor het paard bewaart. Deze kist staat meestal in de voergang in de paardestal. Vroeger werden er vooral ook haksel, soms zemelen, geplette haver, kaf of melasse in bewaard. De kist kan door een tussenwand verdeeld zijn. In het ene vak bewaart men dan meestal haver, in het andere iets anders. Soms zijn er meer dan twee vakken. Achter in het lemma staan enkele benamingen bijeen voor dit tussenschot. In het lemma wordt achter de codecijfers zoveel mogelijk met een cijfer vermeld in hoeveel delen de kist verdeeld was en wat er nog meer in bewaard werd dan de in het eerste lid van de woordtypen genoemde voedselsoort. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (haver) het lemma "haver" in aflevering I.4, nr 1.2.5 [N 5A, 59c en 72b; JG 1a en 1b; monogr.]
I-6
|
20675 |
havermout |
havermout:
Syst. WBD
havermout (L289b Leuken)
|
Havermout [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20607 |
havermoutpap |
havermoutepap:
Syst. WBD
havermoutepap (L289b Leuken)
|
Pap van havermout (haavere moute pap?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
33994 |
haverzak |
kopzak:
kǫp˲zak (L289b Leuken)
|
Zak, gevuld met haver, die men een ingespannen paard omhangt om het te laten eten. [N 13, 90; monogr.]
I-10
|
24480 |
hazelaar |
hazelstruik:
haazelstroêk (L289b Leuken)
|
hazelaar
III-4-3
|
21000 |
hazelnoot |
hazelnoot:
haazelnoeët (L289b Leuken)
|
hazelnoot
III-4-3
|
24320 |
hazenleger |
hazenkot:
haazekoêt (L289b Leuken)
|
leger ve haas
III-4-2
|
24413 |
hazenpad, wissel van een haas |
sluipje:
vast pad van haas of konijn, daar zetten de stropers de strikken
slöpke (L289b Leuken)
|
wissel ve haas
III-4-2
|