18595 |
hul |
hul:
hul (L211p Leunen)
|
hul (kap) [SGV (1914)]
III-1-3
|
18936 |
hulp, bijstand |
hulp:
hölp (L211p Leunen)
|
hulp, bijstand
III-1-4
|
19886 |
huurhuis |
huurhuis:
hūūrhŭŭs (L211p Leunen)
|
huurhuis [SGV (1914)]
III-2-1
|
21333 |
huurpenning |
huurpenning:
huurpenning (L211p Leunen)
|
huurpenning [SGV (1914)]
III-3-1
|
20429 |
huwelijk |
echt:
aecht (L211p Leunen),
houwelijk:
houelijk (L211p Leunen)
|
huwelijk [SGV (1914)] || huwelijksverbintenis
III-2-2
|
20377 |
huwelijksgeschenk |
bruidstoebaat:
bruudstoebaat (L211p Leunen)
|
huwelijksgift
III-2-2
|
20234 |
huwelijksuitzet |
inbreng:
ienbreng (L211p Leunen)
|
bruidsschat, inbreng in huwelijk
III-2-2
|
19295 |
iemand luidruchtig berispen |
kijven:
kiēve (L211p Leunen)
|
kijven, met hoge stem verwijten maken
III-1-4
|
25153 |
ijs (alg.) |
ijs:
ies (L211p Leunen)
|
ijs [DC 03 (1934)]
III-4-4
|
31623 |
ijsnagels |
ijsnagelen:
īsnē̜gǝl (L211p Leunen
[(enk -nāgǝl)]
)
|
Hoefnagels in verschillende lengtes, voorzien van beitel- of wigvormige kop, waarmee bij gladheid het hoefijzer wordt vastgezet. Zie ook afb. 234. De ijsnagel is slechts geschikt voor kortstondig gebruik. Bij langere periodes van gladheid wordt het hoefijzer voorzien van al dan niet uitneembare kalkoenen. Zie ook de toelichting bij dat lemma. Zie voor het woordtype ɛijsnagelɛ ook Limburgs Idioticon s.v. ijsnagel: "Bijzonder slach van nagels waar men de peerden meê scherp zet in den winter. Geh. Beringen."' [N 33, 367b; N 33, 371; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2b; monogr.]
II-11
|