25154 |
ijspegel |
ijspeem:
(verkleinwoord: iespeemke; meervoud: iespeme).
iespeem (L211p Leunen),
ijspin:
(verkleinwoord: iespinneke; meervoud: iespinne). (dit is een variant van iespeem).
iespin (L211p Leunen)
|
ijskegel, ijspegel
III-4-4
|
24174 |
ijsvogel |
ijsvogeltje:
iesvuggelke (L211p Leunen),
koningsvissertje:
kunningsvisserke (L211p Leunen)
|
ijsvogel || ijsvogeltje
III-4-1
|
25134 |
ijzel, bevroren neerslag |
ijsregen:
Note: begrip ijsregen: hijw. stofnaam (hijw. = hijwoord - zelfst. nw. te vervangen door het pers. vnw. "hij").
iesraegen (L211p Leunen),
ijzel:
Note: begrip: hijw. stofnaam (hijw. = hijwoord - zelfst. nw. te vervangen door het pers. vnw. "hij").
iēzel (L211p Leunen)
|
ijsregen || ijzel
III-4-4
|
25157 |
ijzelen |
ijzelen:
iezele (L211p Leunen),
iēzele (L211p Leunen)
|
ijzelen [SGV (1914)] || ijzelen, bevriezen van neerslag
III-4-4
|
26045 |
ijzerbalk |
ijzerbalk:
īzǝrbalk (L211p Leunen)
|
De horizontale balk waarin bij de standerdmolen het boveneinde van het staakijzer draait en bij de Hollandse molen het boveneinde van de koning. In dit lemma zijn alle opgaven bijeengeplaatst, die betrekking hebben op de ijzerbalk in standerdmolens. Bovendien is hier materiaal opgenomen waarvan door de invullers niet is vermeld voor welk type windmolen het van toepassing is. De opgaven die specifiek de ijzerbalk van de Hollandse molen aanduiden, zijn bijeengeplaatst in het lemma ɛijzerbalk van de Hollandse molenɛ.' [N O, 29d; N O, 16k; A 42A, 17]
II-3
|
33420 |
ijzeren deurtje voor het ovengat |
ovendeurtje:
[oven]dørkǝ (L211p Leunen)
|
Het ijzeren deurtje waarmee het ovengat afgesloten wordt. Vergelijk het lemma "ovendeur" in aflevering II.1, pag. 71. Vroeger gebruikte men ter afslsuiting van de oven soms een lemen bal, die schotel genoemd werd. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (oven-) het lemma "bakoven" (3.1.3). [N 5A, 25b]
I-6
|
32767 |
ijzeren eg |
ijzeren [eg]:
īzǝrǝ [eg] (L211p Leunen)
|
De drie- of vierhoekige eg waarvan zowel het geraamte als de tanden van ijzer waren; zie afb. 55 en 56. Waar zulk een eg als onkruideg en/of als zaadeg diende, is vermeld in de betrokken lemmata verderop. De vorm die de ijzeren eg ter plaatse kon hebben, is hieronder voorgesteld door de tekens ∆ en vierkant. Voor ''eg'' en ''eg'' zie men de toelichting bij het lemma ''eg''.' [JG 1a + 1b add.; N 11, 70 + 71 + 72 add.; N 11A, 161; N J, 10; A 13, 16b; monogr.]
I-2
|
32907 |
ijzeren gaffel, oogstgaffel |
gabel (du.):
gābǝl (L211p Leunen),
gavel:
gāvǝl (L211p Leunen)
|
Twee- of drietandige ijzeren vork, met lange, enigszins gebogen tanden en een lange houten steel, gebruikt om hooi of korenschoven op te steken en op de wagen te laden. Zie afbeelding 10, b. Voor het voorkomen van de term riek en van varianten van het type gāfel, zie de toelichting bij het lemma ''houten gaffel''. Voor de fonetische documentatie van het woorddel (hooi) zie het lemma ''hooi''.' [N 18, 27; JG 1a, 1b; A 28, 2; L 1 a-m; L 16, 18a; L B2, 241; Lu 6, 2; S 9; Wi 3; Av 1 III 5a, b; monogr.]
I-3
|
33634 |
ijzeren haak aan de puthaak |
puthaak:
pøthōͅk (L211p Leunen)
|
[N 12 (1961)]
I-7
|
25371 |
ijzeren pin waarmee men het slachtvee verdooft |
ijzeren pin:
izǝrǝn pen (L211p Leunen)
|
De woordtypen in dit lemma kunnen op verschillende zaken duiden. Men kan ermee bedoelen de ijzeren pin die uit het schietmasker gedreven wordt of de pin die op een hamer waarmee men het dier op de kop slaat, is bevestigd, of de pin van het penapparaat. Dit laatste werktuig is een voorloper van het penschietmasker. Zie ook de toelichting bij het lemma ''schietmasker''. [N 28, 5b; N 28, 5d; monogr.]
II-1
|