19980 |
kwispelstaarten |
kwispelstaarten:
kwispelstarte (L211p Leunen)
|
kwispelstaarten [SGV (1914)]
III-2-1
|
24925 |
laag grond |
laag:
loag (L211p Leunen)
|
laag (znw.) [SGV (1914)]
III-4-4
|
33081 |
laag schoven op de wagen |
laag:
lǭx (L211p Leunen)
|
Zie de toelichting bij het lemma ''tasser op de wagen'' (5.1.5). Voorkop is de laag op de naar voren uitstekende ladder boven het paard. [N 15, 42; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-4
|
33659 |
laaggelegen weidegrond |
broek:
bruk (L211p Leunen),
brūk (L211p Leunen)
|
Laaggelegen, vaak natte weidegrond, die men meestal gebruikt om te hooien. Vergelijk ook lemma 1.3.3 ɛbeemdɛ.' [N 14, 52; N P, 5; JG, 1a, 1b; S 5; A 10, 4; RND 20; L 19b, 2aI; Vld.; monogr.]
I-8
|
33650 |
laagte in een akker |
laagte:
lęxt (L211p Leunen)
|
Laagte of kuil waar de grond steeds vochtig blijft of waar water blijft staan. [N 11, 3a, N 11, add.; Vld.; monogr.]
I-8
|
33699 |
laagte in het landschap |
laagte:
lɛxtǝ (L211p Leunen)
|
Een laagte in het landschap in het algemeen. Vergelijk ook lemma 1.2.8 ɛlaagte in een akkerɛ.' [L 29, 30; Wi 11; A 10, 4; S 20]
I-8
|
25422 |
ladder |
ladder:
ladder (L211p Leunen),
slachtleer:
slaxtleǝr (L211p Leunen)
|
Een ladder met bovenaan een lat waaraan een koord bevestigd is. Het geschoren en gereinigd varken wordt met de rug op de ladder gelegd. Als de achterste poten aan de bovensporten van de ladder zijn vastgesjord, wordt ze overeind gezet. Het varken komt met de snuit omlaag te hangen. [N 5aII, 62b; N 28, 64; N 28, 67; monogr.]
II-1
|
19668 |
lade |
lade:
laaj (L211p Leunen, ...
L211p Leunen),
schommellade:
schoemellaaj (L211p Leunen),
tafellade:
toffellaaj (L211p Leunen),
tafeltrek:
toffeltrek (L211p Leunen),
trek:
Kiek már ien d\'n trek, of \'r wat bruukbaars ien zit Ien d\'n bovvesten trek ligge: verwend worden Ien d\'n understen trek ligge: Genegeerd worden
trek (L211p Leunen),
treklade:
treklaaj (L211p Leunen)
|
lade || lade in een kast of tafel als bewaarplaats voor klein gerief || lade in een tafel/kast || schuifbak in tafel of kast || schuiflade in een tafel || tafella || tafellade
III-2-1
|
32135 |
ladegreep |
ladegreep:
lājgrēp (L211p Leunen)
|
Handvat waarmee men een lade kan openen. Een ladegreep wordt met de hele hand vastgehouden, een ladetrekker slechts met enkele vingers. Zie ook afb. 161. [N 54, 108a-b; monogr.]
II-12
|
33702 |
lage, natte plekken in moeras |
moergat:
mūrgat (L211p Leunen)
|
De lager gelegen delen in een moeras waarin steeds water staat. [N 27, 21b]
I-8
|