e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Leunen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
lepbig lepper: lɛpǝr (Leunen) Een big die met koemelk wordt grootgebracht. [N 19, 15; N 19, 16; monogr.] I-12
lepe, doortrapte kerel lepe kerel: lieëpe kél (Leunen) lepe, sluwe kerel III-1-4
lepel lepel: De lepel weggeleed hebbe: gestorven zijn Wie mit d\'n dËvel van ieënen telder wil aete, mòt enne lánge lepel hebbe: wie met slecht volk omgaat moet tegen hen opgewassen zijn  lepel (Leunen) lepel III-2-1
lepel waarmee men de darmen schoonmaakt lepel: lēpǝl (Leunen) Met een lepel o.a. schrabt men het vuil van de binnenste buiten gekeerde darm. [N 28, 118; monogr.] II-1
leren schede slachtschede: slaxtsxęj (Leunen) De slachter draagt vaak aan zijn gordel een leren of houten "holster", waarin hij het gereedschap dat hij tijdens het slachten steeds bij de hand moet hebben, met name de messen, opbergt. Daarnaast heeft hij meestal nog een tas of iets dergelijks bij zich, waarin hij zijn overig gereedschap (de bijl, het schietmasker, de brander e.d.) vervoert. Het is goed mogelijk dat een aantal respondenten op deze tas doelt. Een eventuele toevoeging leren wordt niet fonetisch gedocumenteerd. Zie afb. 3. [N 28, 121a; N 28, 121b; monogr.] II-1
leren, studeren studeren: studiere (Leunen) studeeren [SGV (1914)] III-3-1
leunstoel grote stoel: groeëtestoēl (Leunen), leuningstoel: lø&#x0304neŋstūl (Leunen), zorg: zörg (Leunen) leuningstoel [SGV (1914)] || leunstoel || stoel met armleuning behorend bij een meublement III-2-1
leven (zn) mensenleven: meenslaeve (Leunen) mensenleven III-2-2
lever lever: lē̜vǝr (Leunen) Grote klier waarin onder andere gal wordt afgescheiden. [N 28, 88c] I-11
leverworst leverworst: Mit n schiëf laeverwaorst kunde ennen hoond baeter faeste as mit moj weurd  laeverwaorst (Leunen) leverworst III-2-3