e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Leunen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
loodlijn loodlijn: luǝtlin (Leunen) Een loodrechte lijn, aangegeven door het schietlood of het waterpas. [N 53, 194b; monogr.] II-12
loodzand loodzand: loǝtzānt (Leunen) De loodgrijze zandlaag onder de heizode. [N 27, 17] I-8
loof blader: blaar (Leunen), loof: loeëf (Leunen) bladeren [SGV (1914)] || loof, gebladerte III-4-3
loof van de bieten afplukken afbladen: āfblāi̯ǝ (Leunen) Als de bieten uit de grond getrokken zijn, worden ze op rijen gelegd en worden de bladeren van de knollen afgesneden of afgeplukt. Bij mechanisch rooien gebeurt het wel dat het loof wordt afgesneden als de bieten nog in de grond staan. [N 12, 48; monogr.] I-5
looi looi: loj (Leunen) Looistof. Fijngemalen eikebast of run waarmee men leer bewerkt. [S; L 1a-m] II-10
looien looien: lojǝ (Leunen) Het bereiden van leer. Dierehuiden die bepaalde voorbereidingen hebben ondergaan worden met bepaalde samentrekkende stoffen zo behandeld dat zij tot leer worden. [S; L 1a-m; monogr.] II-10
loops hij staat: (ww.vorm)  ii̯ støͅt (Leunen), loops: loops (Leunen), löps (Leunen, ... ), løͅps (Leunen) konijn, geslachtsdrift vertonend [N 19 (1963)] || loops, geslachtsdriftig ve teef [N 19 (1963)], [N C (1962)] III-2-1
loot, nieuw uitgelopen twijgje loot: loeët (Leunen) loot III-4-3
lopen lopen: lŏŏëpe (Leunen) lopen [SGV (1914)] III-1-2
loper loper: lyǝpǝr (Leunen), lø̄pǝr (Leunen) De bovenste, draaiende molensteen. De loper had in Q 99 drie soorten kerven, de ligger daarentegen maar één. Zie ook het lemma ɛscherpselɛ.' [N O, 17c; A 42A, 31; N D, 7; Sche 47; Vds 85; Jan 121; Coe 98; Grof 117; monogr.] II-3