e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Leunen

Overzicht

Gevonden: 3656
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
begrafenis begrafenis: begreffenis (Leunen), begrèffenis (Leunen), J(onger) V(enraays)  begráffenis (Leunen) begrafenis [SGV (1914)] III-2-2
begrafenismaal maaltijd: sterft uit  maoltied (Leunen) Is in uw omgeving het begrafenismaal bekend? Zoo ja, hoe noemt men het (groevenmaal, lijkmaal, grafmaal, uitigst, enz.)? [VC 03 (1937)] III-2-2
begraven begraven: begrave (Leunen) begraven III-2-2
begrijpen begrijpen: begriepe (Leunen), verstaan: verstaon (Leunen) begrijpen || begrijpen, beseffen III-1-4
begrip, besef belul: belul (Leunen), besef: besèf (Leunen), bezei: bezeej (Leunen) benul, notie || besef (hij heeft er geen ~ van) [SGV (1914)] || verstand, begrip III-1-4
beitel beitel: bęjtǝl (Leunen) De algemene benaming voor het stalen werktuig met een wigvormige snede dat dient om bijvoorbeeld gaten of uitsparingen in hout te steken of te hakken. Beitels die door houtbewerkers worden gebruikt, bestaan uit een beitelblad dat aan de onderzijde in een snede uitloopt en aan de bovenzijde via een versmalling, de hals, en vervolgens een verbreding, de borst, in een pin eindigt. Deze pin, de arend, wordt in het houten handvat van de beitel gestoken. Zie ook afb. 63 en vgl. het lemma ɛbeitelɛ in Wld II.11, pag. 33. Het betreft daar de beitel met een andere vorm die door de smid wordt gebruikt bij het doorhakken en splijten van koud of verhit metaal.' [N 53, 34a; N G, 24; L 1a-m; L 21, 12; L 45, 12a; L A2, 434; A 14, 12a; monogr.] II-12
bek muil: moel (Leunen) muil, bek III-4-2
bektang, buigtang kraaienbek: krē̜jǝn˱bɛk (Leunen  [(tangetje met ronde bekken)]  ) In het algemeen een tang met platte, halfronde en/of spitse bekken waarmee men metaaldraad of -plaat kan vastklemmen en buigen. De benen van deze tang zijn doorgaans gebogen. Zie ook afb. 147. De zegsman uit Q 9 vermeldt dat de kraaienbek werd gebruikt om de ijzerdraadjes te buigen die werden gebruikt voor rozenkransen. Vergelijk de woordtypen rozenkranstang (Q 113, Q 121c) en nostertangetje (Q 99*). [N 33, 165; N 33, 171a-b; N 33, 181; N 64, 47c; L B2, 228; monogr.] II-11
bellen aan het haam rosbellen: ros˱bɛlǝ (Leunen) Aan het haam zijn wel eens bellen bevestigd, waarvan er soms meerdere een krans kunnen vormen. Kloters zijn grote, ronde, koperen of bronzen bellen. Rongeltjes bestaan uit een krans van zeven tot acht kleine belletjes in verschillende tonen. [JG 1d; N 13, 14; monogr.] I-10
beloken pasen beloken pasen: bloke Pasche (Leunen) beloken Paschen [SGV (1914)] III-3-3