20430 |
begrafenis |
begrafenis:
begreffenis (L211p Leunen),
begrèffenis (L211p Leunen),
J(onger) V(enraays)
begráffenis (L211p Leunen)
|
begrafenis [SGV (1914)]
III-2-2
|
20434 |
begrafenismaal |
maaltijd:
sterft uit
maoltied (L211p Leunen)
|
Is in uw omgeving het begrafenismaal bekend? Zoo ja, hoe noemt men het (groevenmaal, lijkmaal, grafmaal, uitigst, enz.)? [VC 03 (1937)]
III-2-2
|
20431 |
begraven |
begraven:
begrave (L211p Leunen)
|
begraven
III-2-2
|
18807 |
begrijpen |
begrijpen:
begriepe (L211p Leunen),
verstaan:
verstaon (L211p Leunen)
|
begrijpen || begrijpen, beseffen
III-1-4
|
18798 |
begrip, besef |
belul:
belul (L211p Leunen),
besef:
besèf (L211p Leunen),
bezei:
bezeej (L211p Leunen)
|
benul, notie || besef (hij heeft er geen ~ van) [SGV (1914)] || verstand, begrip
III-1-4
|
31305 |
beitel |
beitel:
bęjtǝl (L211p Leunen)
|
De algemene benaming voor het stalen werktuig met een wigvormige snede dat dient om bijvoorbeeld gaten of uitsparingen in hout te steken of te hakken. Beitels die door houtbewerkers worden gebruikt, bestaan uit een beitelblad dat aan de onderzijde in een snede uitloopt en aan de bovenzijde via een versmalling, de hals, en vervolgens een verbreding, de borst, in een pin eindigt. Deze pin, de arend, wordt in het houten handvat van de beitel gestoken. Zie ook afb. 63 en vgl. het lemma ɛbeitelɛ in Wld II.11, pag. 33. Het betreft daar de beitel met een andere vorm die door de smid wordt gebruikt bij het doorhakken en splijten van koud of verhit metaal.' [N 53, 34a; N G, 24; L 1a-m; L 21, 12; L 45, 12a; L A2, 434; A 14, 12a; monogr.]
II-12
|
24301 |
bek |
muil:
moel (L211p Leunen)
|
muil, bek
III-4-2
|
31451 |
bektang, buigtang |
kraaienbek:
krē̜jǝn˱bɛk (L211p Leunen
[(tangetje met ronde bekken)]
)
|
In het algemeen een tang met platte, halfronde en/of spitse bekken waarmee men metaaldraad of -plaat kan vastklemmen en buigen. De benen van deze tang zijn doorgaans gebogen. Zie ook afb. 147. De zegsman uit Q 9 vermeldt dat de kraaienbek werd gebruikt om de ijzerdraadjes te buigen die werden gebruikt voor rozenkransen. Vergelijk de woordtypen rozenkranstang (Q 113, Q 121c) en nostertangetje (Q 99*). [N 33, 165; N 33, 171a-b; N 33, 181; N 64, 47c; L B2, 228; monogr.]
II-11
|
33960 |
bellen aan het haam |
rosbellen:
ros˱bɛlǝ (L211p Leunen)
|
Aan het haam zijn wel eens bellen bevestigd, waarvan er soms meerdere een krans kunnen vormen. Kloters zijn grote, ronde, koperen of bronzen bellen. Rongeltjes bestaan uit een krans van zeven tot acht kleine belletjes in verschillende tonen. [JG 1d; N 13, 14; monogr.]
I-10
|
23199 |
beloken pasen |
beloken pasen:
bloke Pasche (L211p Leunen)
|
beloken Paschen [SGV (1914)]
III-3-3
|