19052 |
nieuws |
nieuws:
neejs (L211p Leunen)
|
nieuws [SGV (1914)]
III-3-1
|
19010 |
nieuwsgierig |
nieuwsgierig:
neejsgierig (L211p Leunen),
nijschiereg (L211p Leunen),
vraagachtig:
vraogechteg (L211p Leunen)
|
nieuwsgierig [SGV (1914)]
III-1-4
|
19177 |
nieuwsgierigaard |
nieuwsgierige aap:
nijsgieregenaap (L211p Leunen)
|
nieuwsgierig persoon
III-1-4
|
18020 |
niezen |
niezen:
nieze (L211p Leunen)
|
niezen, proesten [SGV (1914)]
III-1-2
|
18122 |
nijdnagel |
nagelring:
nagelring (L211p Leunen)
|
Hoe noemt men een los stukje vel aan de rand van de nagel van een vinger? (Nederl. nij(d)nagel, dwangnagel, stroopnagel). [DC 30 (1958)]
III-1-2
|
30857 |
nijptang |
knijptang:
kniptáŋ (L211p Leunen)
|
In dit lemma zijn de benamingen opgenomen voor tangen van diverse vorm en grootte die vooral dienen om spijkers uit trekken, maar vaak ook gebruikt worden om draadnagels of metaaldraad af te knippen. Zie ook afb. 144. Uit het Leuvens materiaal L B2, 228-229 blijkt, dat het woordtype trektang vooral de benaming is voor een vrij grote tang waarmee spijkers kunnen worden uitgetrokken. [N 33, 180; N 64, 47b; L B2, 228-229; monogr.; div.]
II-11
|
21401 |
niks waard |
niks waard:
dat is niks werd (L211p Leunen)
|
waard (dat is niets ~) [SGV (1914)]
III-3-1
|
30108 |
nisbus |
buizegat:
bȳzǝgat (L211p Leunen)
|
Metalen bus die in de opening voor de rookpijp van een schoorsteen wordt ingemetseld ten einde de kachelpijp op te nemen. De bus bestaat uit een cilinder met vaste kraag en een in de schoorsteen te buigen rand. In deze cilinder zit een tweede cilinder geklonken. [N 32, 26c; monogr.]
II-9
|
20401 |
noemen |
heten:
hɛ̄te (L211p Leunen)
|
noemen, een naam geven [DC 03 (1934)]
III-2-2
|
30213 |
nok |
nok:
nǫk (L211p Leunen),
vorst:
vorst (L211p Leunen),
vǭrst (L211p Leunen)
|
De bovenste liggende balk in het dakgebint waartegen de kepers rusten. De nokgording heeft doorgaans een doorsnede van 9,5 x 9,5 cm. Onder nok of vorst verstaat men ook dikwijls het hoogst gelegen gedeelte van een dak, de dakbedekking inbegrepen. Zie ook het lemma 'ruiter' en afb. 49j en 85. [S 41; N 32, 43d; N 54, 161; L 8, 66a; L 12, 9; L B1, 169; monogr.; div.; Vld.]
II-9
|