33558 |
okkernoot |
noot:
noot (L211p Leunen),
noot, vrucht (L211p Leunen),
note (L211p Leunen),
-
noot (L211p Leunen),
walnoot:
-
walnoot (L211p Leunen)
|
noot || noot (vrucht) [SGV (1914)] || noten (mv.) [SGV (1914)] || okkernoot, vrucht van [DC 17 (1949)]
I-7
|
20547 |
olie |
olie:
olie (L211p Leunen)
|
olie [SGV (1914)]
III-2-3
|
20701 |
oliebol |
oliebol:
òlliebol (L211p Leunen)
|
oliebol
III-2-3
|
19546 |
olielamp |
snotneus:
snòtneus (L211p Leunen)
|
\'t Oudste bekende olielampje
III-2-1
|
30614 |
olieverf |
olieverf:
oli[verf] (L211p Leunen),
ōli[verf] (L211p Leunen)
|
Verf waarvan het bindmiddel bestaat uit een drogende olie als lijnolie of papaverolie. Olieverf wordt bereid door verfstof met een tempermes op een wrijfsteen in de olie te wrijven of door olie en verfstof na menging te malen. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(verf)' het lemma 'Verf'. [S 26; N 67, 23b; monogr.; div.]
II-9
|
19711 |
omheining |
gelènder (d.):
gelender (L211p Leunen)
|
traliehek als afscheiding
III-2-1
|
17917 |
omhelzen |
omhelzen:
umhelze (L211p Leunen)
|
omhelzen [SGV (1914)]
III-1-2
|
31423 |
omslagboor |
borstboor:
bǭrs˱bōr (L211p Leunen)
|
Houtboor met een houten of metalen C-vormige booromslag waarmee een draaiende beweging wordt gegeven aan het boorijzer. Zie ook het lemma ɛomslagboorɛ in Wld II.11, pag. 84.' [N 53, 160c; monogr.]
II-12
|
33651 |
omwalde akker |
kamp:
kamp (L211p Leunen)
|
Een akker welke omsloten is door een akkerwal, een brede gracht of door bossen. [N 11, 2e; N 11, 2f; N 27, 3b; A 10, 4; monogr.]
I-8
|
34211 |
omweiden |
omscharen:
ømsxǭrǝn (L211p Leunen)
|
Het geregeld verplaatsen van vee. [N 3A, 11; monogr.]
I-11
|