id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
22849 | onpaar | omp: oomp (Leunen) | onpaar [SGV (1914)] III-3-2 |
20922 | onrijp | onrijp: ŏŏnriep fruut ête (Leunen) | fruit [onrijp ~ eten] [SGV (1914)] III-2-3 |
33535 | onrijp, onvolgroeid | groen: gruūn (Leunen), noodrijp: vruchten die de schijn wekken dat ze rijp aijn, maar die wegenws droog en warm weer afgevallen zijn noeëdriep (Leunen), onrijp: ŏŏnriep (Leunen) | noodrijp || onrijp [SGV (1914)] || onrijp, groen I-7 |
19278 | onrustig | onrustig: ònräösteg (Leunen) | onrustig III-1-4 |
25175 | onstuimige lucht | regenlucht: raegenlòcht (Leunen), schuwe lucht: (zijwoordelijke uitdrukking). schòw lòcht (Leunen) | onheilspellende lucht || regenlucht III-4-4 |
20581 | ontbijt | koffiedrinken, het -: koffiedrinken (Leunen, ... ) | namen en uren van de dagelijkse maaltijden: 6 uur 30 [ZND 18G (1935)] III-2-3 |
20814 | ontbijtkoek, peperkoek | peperkoek: paeperkoēk (Leunen), Das paeperko‰k: uitroep wanneer een bouwsel en o.a. stenen van te zachte kwaliteit zijn r iengaon as paeperko‰k: gretig aftrek vinden paeperkoēk (Leunen) | ontbijtkoek || peperkoek III-2-3 |
33719 | ontbost terrein met een schop omwerken | omspaden: ømspājǝ (Leunen) | Het ontboste terrein met een schop omwerken om de achtergebleven wortels te verwijderen. [N 27, 10a] I-8 |
33711 | ontginnen | aanmaken: anmākǝ (Leunen) | Het in cultuur brengen van woeste grond. [N 27, 5; N 11a, 112; monogr.] I-8 |
32638 | ontginningsploeg | heiploeg: hęi̯[ploeg] (Leunen) | De ploeg die men gebruikt voor het in cultuur brengen van woeste grond, zoals bos, heide, enz. Het ontginningswerk werd verricht met de ploeg in L 159a, 320a, 360, P 48, 51, 107a, 108, 175, 178, 222, Q 11, 28, 77, 94b, 162, 156, 170. Blijkbaar was dat geen aparte, maar de gewone, vanouds "ploeg" geheten, enkele ploeg, die men op dit werk kon inrichten. Voor het in cultuur brengen van bos- en heidegrond gebruikte men: de brabander in L 290a, 321a, P 44, 48, 49, Q 39 of brabantse ploeg in L 331; in L 248 een zware brabantse ploeg (vroeger) en de Melotteploeg (later); de enkele ploeg in Q 7, 80; de aanschietploeg in Q 80; de dobbele ploeg in Q 80; de franse ploeg in Q 79a, 80; de wentelploeg in K 358, L 372a; een (oude) Sack''s of Sack''s(e)ploeg in L 163, 165 of Sack''sische ploeg in L 246 en in Q 22 de tweevoorder. Aan het ontginningswerk kwam in Q 14 de cultivator te pas, in Q 22 en 247 de extirpator, in P 45 de rus en in Q 180 de frees. [N 11, 30 + 32c add.; N 11A, 81; N 27, 15] I-1 |