32849 |
oude grassoorten |
hazebrood:
hāzǝnbruǝt (L211p Leunen),
smelen:
smēlǝ (L211p Leunen),
watergroes:
wātǝrgrūǝs (L211p Leunen),
windgras:
wint˲[gras] (L211p Leunen)
|
De hieronder vermelde woorden werden opgegeven op de vraag naar verschillende oude grassoorten. Na de lexikale eenvoud van het vorige lemma ''gras'', leverde deze vraag een grote oogst aan plantennamen op. Het is echter lang niet altijd duidelijk welke botanische grassoort nu precies bedoeld wordt; eenzelfde plantenvolksnaam kan immers in de ene streek een andere botanische familie of afdeling aanduiden dan in de andere streek. Naast de oude grassoorten blijken óók en vooral wilde grassoorten te zijn opgegeven die juist niet voor de weidebouw van belang zijn, maar waarmee de landbouwer en veeteler te maken heeft om ze van zijn cultuurgrond weg te houden, onkruid derhalve. Zie ook de lemma''s ''zuring'' en ''distel'' en de benamingen voor het onkruid in de akker in de aflevering over de Akkerbouw (WLD.I.1.4). Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) ''gras'' het lemma ''gras''. Het lemma bevat enkelvouden en meervouden.' [N 14, 82; monogr.]
I-3
|
20320 |
oude man |
knikker:
knikker (L211p Leunen),
oude guil:
oorspr.: voor afgeleefd paard, oude knol
âlde guūl (L211p Leunen),
oude man:
enne alde man (L211p Leunen)
|
oude [een ~ man] [SGV (1914)] || oude man || oude man (ironisch)
III-2-2, III-3-1
|
20319 |
oude vrouw |
mensje:
meenske (L211p Leunen),
wijfje:
wiēfke (L211p Leunen)
|
oud klein vrouwtje || oude vrouwtje
III-2-2
|
22317 |
oudejaarsavond |
oudjaarsavond:
altjaorsòòvent (L211p Leunen)
|
Oudejaarsavond [silvesteraovent]. [N 06 (1960)]
III-3-2
|
20328 |
ouderlijk huis |
ouderlijk huis:
elderlek huus (L211p Leunen, ...
L211p Leunen),
âlderlek huus (L211p Leunen),
stamhuis:
huis dat al heel lang eigendom van de familie is en waarin men geboren is
stámhuus (L211p Leunen)
|
ouderlijk huis || stamhuis
III-2-2
|
20229 |
ouders |
oudelui:
âldeluuj (L211p Leunen),
soms
āldelüj (L211p Leunen),
ouderpaar:
âlderpaar (L211p Leunen),
ouders:
alders (L211p Leunen, ...
L211p Leunen),
elder (L211p Leunen),
elders (L211p Leunen, ...
L211p Leunen,
L211p Leunen),
âlders (L211p Leunen)
|
ouder (= vader, moeder) || ouderpaar || ouders [SGV (1914)] || ouders; Komt dit woord in het dialect wel voor? [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
18189 |
ouderwets |
ouderwets:
alderwets (L211p Leunen)
|
ouderwets [SGV (1914)]
III-1-3
|
29896 |
oudhollandse pan |
holle pan:
hōl pan (L211p Leunen)
|
Holle dakpan zonder zijsluitingen. De woorddelen ɛpop-ɛ en ɛwijpje-ɛ in de woordtypes poppan (K 278, L 316a) en wijpjespan (L 414) verwijzen ernaar dat bij dit soort pannen de kieren doorgaans werden gedicht met behulp van bosjes stro, de zgn. ɛpoppenɛ.' [N 32, 44c]
II-8
|
34168 |
overdragen |
overdragen:
overdragen (L211p Leunen)
|
Het overschrijden van de draagtijd, gezegd van de koe. [N 3A, 44]
I-11
|
19465 |
overgordijn |
gordijn:
Achter de gerdiene gaon: gaan slapen Schón gerdien hebbe, már gén lakes: zich beter voordoen dan men is
gerdien (L211p Leunen)
|
gordijn
III-2-1
|