20235 |
overgrootmoeder |
overgrootmoeder:
aovergrótmoēder (L211p Leunen),
aovergrötmoēder (L211p Leunen)
|
overgrootmoeder
III-2-2
|
20212 |
overgrootvader |
overgrootvader:
aovergrótvader (L211p Leunen),
aovergrötvader (L211p Leunen)
|
overgrootvader
III-2-2
|
25932 |
overhoekse stand |
andrieskruis:
andriskrys (L211p Leunen),
feeststand:
fiǝststant (L211p Leunen)
|
De stand van de roeden in de vorm van de letter x. In l 211 dienden de roeden daarbij geen zeilen te dragen. Zie ook afb. 1 en 5. In l 164 betekende de overhoekse stand ø̄feestø̄, ø̄volksfeestø̄ of ø̄bruiloftø̄ (brølǝft), terwijl in l 330 bij een dergelijke stand bij een feest vlaggen aan de wieken werden bevestigd. Bovendien werden de roeden in de overhoekse stand geplaatst als de molen niet in werking was. Achter de plaatscode is tussen ronde haken de betekenis van de stand in de betreffende plaats vermeld. Daaruit blijkt dat de standen en hun betekenis erg verschillend kunnen zijn. [N O, 8a; N O, 8e]
II-3
|
33512 |
overige erwten en bonen |
hauwtjes:
kleine erwt met best
haawke (L211p Leunen)
|
erwt, soort
I-7
|
26590 |
overmalen |
overmalen:
ōǝvǝrmālǝ (L211p Leunen)
|
Voor de tweede maal hetzelfde materiaal malen. [N O, 36d]
II-3
|
33051 |
overmouwen |
bindmouwen:
bīndmǫu̯ǝ (L211p Leunen)
|
De aflegger, en ook de binder (zie paragraaf 4.6), beschermde zijn armen tegen de stekende en snijdende halmen door er overmouwen overheen te schuiven. Vaak zijn het een paar oude kousen waarvan de teenstukken zijn afgeknipt; vandaar het type strompen: (afgesneden) kousen. [N 15, 54; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
33560 |
overrijp, beurs |
buikziek:
boekziēk (L211p Leunen)
|
beurs, overrijp
I-7
|
19056 |
overtuigd |
overtuigd:
ŏvertuugd (L211p Leunen)
|
overtuigd [SGV (1914)]
III-1-4
|
19050 |
overtuigen |
overtuigen:
ovvertūge (L211p Leunen),
ŏvertūge (L211p Leunen)
|
overtuigen [SGV (1914)]
III-1-4
|
30122 |
overwelven |
verwelven:
vǝrwølǝvǝ (L211p Leunen)
|
Een ruimte overwelven met behulp van één gewelf. 'Dalles' in het woordtype 'dalles leggen' (Q 3) is de benaming voor een soort holle bakstenen die voor vloeren worden gebruikt. De stenen worden op de bouwplaats tot vloerelementen verwerkt en na verharding op de bouwmuren gelegd. Zij geven een vlakke overdekking. Zie ook het lemma 'Holle steen' in wld ii.8, pag. 71. [N 32, 22a; monogr.]
II-9
|