26229 |
pineinde |
pineinde:
pen`ęnt (L211p Leunen)
|
Het achtereinde van de molenas in windmolens. Zie afb. 45, 46, 47 en 48. Zie ook het lemma ɛtapɛ. Het betreft daar het uiteinde van de molenboom in watermolens.' [N O, 10r; A 42A, 88]
II-3
|
17670 |
pink |
pink:
peŋk (L211p Leunen)
|
Eénjarig kalf, onverschillig van welk geslacht, dat nog alle melktanden heeft. [N C, 9b en 8; monogr.; add. uit N 3A, 15 en 20]
I-11
|
24881 |
pinksterbloem |
hondsbloem:
hoondsbloem (L211p Leunen),
pinksterbloem:
peŋkstǝrblum (L211p Leunen),
-
pinksterbloem (L211p Leunen)
|
akkerhoornbloem || Cardamine pratensis L. Een algemeen voorkomend, veldkersachtig plantje in graslanden, bermen en aan waterkanten met witte tot vaag lilagekleurde kruisbloempjes in trossen op een hol stengeltje en dun blad dicht bij de grond. Het bloeit van april tot juni en varieert in hoogte van 15 tot 50 cm. Niet te verwarren met de (echte) koekoeksbloem (Lychnis flos-cuculi L.; zie het lemma Echte Koekoeksbloem), die op dezelfde plaatsen groeit, maar roze-rode bloempjes heeft met gespleten kroonbladeren. Kroenekraan is de plaastelijke benaming van de kraanvogel. [N 37, 16f; A 17, 3; A 49B, 3; monogr.] || pinksterbloem [DC 17 (1949)]
I-5, III-4-3
|
23287 |
pinksteren |
pinksteren:
Pinkstere (L211p Leunen)
|
Pinksteren [SGV (1914)]
III-3-3
|
20060 |
pioen |
pioen:
-
pioe:n (L211p Leunen),
ook ZND 1 (a-m) en ZND 1u, 007
pioen (L211p Leunen)
|
[DC 17 (1949)]Pioen (Paeonia officinalis L.) [DC 17 (1949)]
I-7, III-2-1
|
24364 |
pissebed |
houtzeug:
oniscus asellus/oniscus murarius (=ZND 18)
holtzóg (L211p Leunen),
keldervarken:
keldervaerke (L211p Leunen),
kelderzeug:
oniscus asellus/oniscus murarius (=ZND 18)
kelderzóg (L211p Leunen),
wild varken:
oniscus asellus/oniscus murarius (=ZND 18)
wild vɛ̄rkə (L211p Leunen)
|
pissebed, keldermot [GV K (1935)]
III-4-2
|
33570 |
pit van een steenvrucht |
kern:
kaer (L211p Leunen),
käär (L211p Leunen),
kraal:
kral (L211p Leunen)
|
kern [SGV (1914)] || pit
I-7
|
25365 |
plaats waar men het slachtvee treft om het te verdoven |
hersenen:
hersenen (L211p Leunen)
|
Verdooft men het dier met het schietmasker, dan moet de pin de kop binnendringen op het snijpunt van de lijnen linkerhoorn-rechteroog en rechterhoorn-linkeroog. Verdooft men het dier met een hamer of iets dergelijks, dan slaat men het doorgaans de schedel is. [N 28, 7; monogr.]
II-1
|
25377 |
plaats waar men het varken of rund steekt om het te doden |
keel:
kēl (L211p Leunen),
nek:
nɛk (L211p Leunen),
slagader:
slaxǭr (L211p Leunen)
|
In vragenlijst 28 is afzonderlijk gevraagd naar de plaats waar men het varken resp. het rund steekt om te doden. Aangezien er een grote overeenkomst bestond in woordtypen tussen beide vragen, zijn deze twee vragen tot één lemma versmolten. [N 28, 13a; N 28, 13b; monogr.]
II-1
|
24968 |
plaats, ruimte |
plaats:
plats (L211p Leunen, ...
L211p Leunen)
|
plaats [SGV (1914)]
III-4-4
|