id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
18871 | schrikken | schrikken: schrikke (Leunen) | schrikken III-1-4 |
19661 | schrobben | de stoep schrobben: de stoep schróbbe (Leunen) | schrobben [DC 15 (1947)] III-2-1 |
19536 | schrobbezem | schuurbezem: meest linkse van rijshout gemaakt schŭŭrbessem (Leunen) | bezem (soorten) [DC 15 (1947)] III-2-1 |
27356 | schroefdraad | schroefdraad: sxrūf˱drǭt (Leunen, ... ) | De spiraalvormige verhevenheid aan een houtschroef. Zie ook het lemma ɛschroefdraadɛ in wld II.11, pag. 69.' [N 54, 37g; N 54, 37a; monogr.] || De spiraalvormige verhevenheid of uitsnijding aan een moer of in een bout, het resultaat van het draadsnijden en draadtappen. [N 33, 304 add.; monogr.] II-11, II-12 |
19411 | schroeien | schroeien: sxrøi̯ə (Leunen) | schroeien [SGV (1914)] III-2-1 |
31961 | schroeven | schroeven: sxrūvǝ (Leunen) | Iets met schroeven bevestigen. [N 53, 153a; monogr.] II-12 |
31957 | schroevendraaier | schroevendraaier: sxrūvǝndrɛ̄jǝr (Leunen) | Werktuig om schroeven vast en los te draaien. Zie ook afb. 90. [N 53, 134; monogr.] II-12 |
20489 | schrokken | buffelen: bøfələ (Leunen), schrokken: schrŏŏkke (Leunen), sxrokə (Leunen), slokken: sloeke (Leunen), slokə (Leunen) | schrokken [SGV (1914)] || schrokken, gulzig naar binnen werken || veel en gulzig eten III-2-3 |
33586 | schudden van vruchten | afschudden: áfschudde (Leunen) | afschudden v appels I-7 |
19565 | schuier | kleerborstel: klīərboͅrsəl (Leunen) | stofborstel om stof uit kleren, stoelbekleding, gordijnen, enz. te verwijderen [DC 15 (1947)] III-2-1 |