24514 |
bladrozet van de paardebloem |
plat:
konijnevoer
platte (L211p Leunen)
|
paardebloemblad
III-4-3
|
24796 |
bladvorm |
nnervig:
ieënnaerveg (L211p Leunen)
|
hoofdnerf ve blad
III-4-3
|
19978 |
blaffen |
blaffen:
blaffe (L211p Leunen)
|
blaffen [SGV (1914)]
III-2-1
|
19458 |
blaker |
blaker:
blaoker (L211p Leunen, ...
L211p Leunen)
|
blaker || kaarshouder
III-2-1
|
29838 |
blaren |
blaren:
blø̜̄rǝ (L211p Leunen)
|
Het verschijnsel waarbij een verflaag plaatselijk van de ondergrond loslaat en er zwellingen ontstaan. Het blaren kan verschillende oorzaken hebben. De voornaamste zijn: vocht in het geschilderde materiaal en slechte hechting van de verflaag aan het materiaal. [L 32, 78; monogr.]
II-9
|
34405 |
blaten |
bleren:
blē̜rǝ (L211p Leunen)
|
Geluid voortbrengen, gezegd van een schaap. [N 19, 76a; S 52, add.; Vld.; monogr.]
I-12
|
25398 |
blauw slachten |
niet goed het vel afgedaan:
nī gut ǝt vɛl āfgǝdǭn (L211p Leunen)
|
Als de huid van het rund niet zorgvuldig wordt losgesneden, blijft er soms vet aan vastzitten, waardoor de blauwachtig gekleurde bovenlaag van het vlees dat op het rund blijft kleven, bloot komt te liggen. Omdat gevraagd was naar een uitdrukking voor dit "blauw slachten", komen er verschillende grammaticale categorieën voor in dit lemma. [N 28, 54]
II-1
|
24473 |
blauwe bosbes |
moelbeer:
moelbaer (L211p Leunen),
walbeer:
walbêr (L211p Leunen)
|
bosbes, blauwe — || boschbes [SGV (1914)]
III-4-3
|
24122 |
blauwe reiger, reiger |
reiger:
reiger (L211p Leunen)
|
reiger [SGV (1914)]
III-4-1
|
24390 |
blauwe vleesvlieg, bromvlieg |
aasvlieg:
aosvliēg (L211p Leunen),
madenschijter:
maajeschieter (L211p Leunen)
|
vleesvlieg || vleesvlieg, dikke bromvlieg
III-4-2
|