20493 |
smullen |
pruimen:
proeme (L211p Leunen)
|
lekker en smakelijk eten
III-2-3
|
24244 |
snavel |
snavel:
snavel (L211p Leunen)
|
snavel
III-4-1
|
34111 |
sneb |
sneb:
snɛp (L211p Leunen)
|
Wit vlekje op de snuit van de koe. [N 3A, 137]
I-11
|
32880 |
snede van het blad van de zeis |
snede:
snēi̯ (L211p Leunen),
snit:
snet (L211p Leunen)
|
De scherpe snijdende binnenzijde van het blad van de zeis. Zie afbeelding 5, nummer 4. Bedoeld is hier de algemene benaming voor de snijkant van de zeis. In sommige gebieden, met name in enkele dorpen tussen het waat-gebied (in het noorden van Belgisch Limburg) en het snede-gebied (in het zuiden ervan) wordt onderscheid gemaakt tussen de eigenlijke snede en het haarpad: de smalle rand die bij het haren op het zeisblad wordt geslagen en waarvan de snede het uiteinde vormt. Zie voor deze laatste het volgende lemma: ''haardpad''. Wanneer er meer dan één variant voor een plaats was opgegeven, is bij voorkeur het materiaal van de mondelinge enquêtes in gebracht.' [N 18, 68d; JG 1a, 1b, 2c; add. uit N 17, 100; monogr.]
I-3
|
22346 |
sneeuwbal |
sneeuwbal:
sneejbal (L211p Leunen)
|
sneeuwbal
III-4-4
|
24714 |
sneeuwbes |
knapper:
vd symphoricarpus
knápper (L211p Leunen)
|
besvrucht
III-4-3
|
25192 |
sneeuwbui |
sneeuwbui:
(verkleinwoord: sneejbuujke; meervoud: sneejbuuje).
sneejbuuj (L211p Leunen),
sneeuwvlaag:
sneejvlaog (L211p Leunen)
|
sneeuwbui || sneeuwvlaag
III-4-4
|
25137 |
sneeuwen |
sneeuwen:
sneeje (L211p Leunen, ...
L211p Leunen),
snejə (L211p Leunen)
|
sneeuwen [DC 03 (1934)], [SGV (1914)]
III-4-4
|
20115 |
sneeuwklokje |
sneeuwklokje:
galanthus nivalis
sneejklökske (L211p Leunen)
|
sneeuwklokje
III-4-3
|
25193 |
sneeuwstorm |
sneeuwstorm:
sneejstörm (L211p Leunen)
|
sneeuwstorm
III-4-4
|