23328 |
spoken (ww.) |
spoken:
spŏŏëke (L211p Leunen)
|
spoken (ww.) [SGV (1914)]
III-3-3
|
19806 |
spons |
spons:
spons (L211p Leunen)
|
spons om ruiten mee schoon te maken [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
23329 |
spook |
spook:
spŏŏëk (L211p Leunen)
|
spook [SGV (1914)]
III-3-3
|
26672 |
spoorwiel van de rosmolen |
spoorrad:
spōrrat (L211p Leunen)
|
Het kamrad aan de grote staande as van de rosmolen. Het spoorwiel drijft het rondsel aan dat op het staakijzer van de stenen is gemonteerd. [N D, 26]
II-3
|
34483 |
sporen van de haan |
hanensporen:
hānǝspōrǝ (L211p Leunen)
|
Doornachtige hoornuitwas van de poten van de haan. [N 6, 3; L 7, 27b; monogr.]
I-12
|
24493 |
sporkehout |
duivelskral:
bes vd vuilboom
dūvelskral (L211p Leunen),
peggenhout:
vd rhamnus frangula; men snijdt er peggen (houten pennetjes) van
peggehaolt (L211p Leunen)
|
vrucht vd vuilboom || vuilboomhout
III-4-3
|
19707 |
sport van een stoel |
sproot:
sproeët (L211p Leunen),
sprōt (L211p Leunen)
|
dwarsverbinding tussen de stoelpoten, tafelpoten || ronde of vierkante latten, die soms de poten van een stoel aan de onderzijde verbinden [DC 19 (1951)]
III-2-1
|
19359 |
spotten |
spotten:
spotte (L211p Leunen)
|
spotten [SGV (1914)]
III-1-4
|
24248 |
spotvogel |
spotlijster:
mimus polyglottus
spotliester (L211p Leunen)
|
spotlijster
III-4-1
|
30098 |
spouw |
spouw:
spǫw (L211p Leunen)
|
De luchtruimte tussen de beide delen van een spouwmuur. [N 31, 35d; monogr.]
II-9
|