34050 |
stier |
stier:
stīr (L211p Leunen),
var:
var (L211p Leunen)
|
Mannelijk, niet gecastreerd rund. [JG 1a, 1b; A 4, 12; Gwn V, 1; L 7, 46; L 14, 14; L 20, 12; R 3, 38; S 35; Wi 14; monogr.; add. uit N 3A, 15]
I-11
|
19327 |
stijfkop |
warskop:
wérskop (L211p Leunen),
warslap:
wérsláp (L211p Leunen)
|
koppig persoon, stijfkop || stijfkop, dwarsdrijver
III-1-4
|
19641 |
stijfsel |
stijf:
As ge teveul sti‰f gebruukt, wert de wes te sti‰f: als je teveel stijfsel gebruikt, wordt de was te stijf
stiēf (L211p Leunen),
stijfsel:
stiēfsel (L211p Leunen)
|
stijfsel
III-2-1
|
27438 |
stijl |
deurstijl:
dø̄rstil (L211p Leunen),
post:
rāmpǭst (L211p Leunen),
raampost:
rāmpǭst (L211p Leunen)
|
Het verticale deel van een kozijn waaraan de deur of het raam zijn opgehangen of waartegen deze aanslaan. Kozijnstijlen waren vroeger doorgaans van grenehout, tegenwoordig zijn zij ook van hardhout, metaal of kunststof. [N 55, 7a; monogr.]
II-9
|
31693 |
stobbe |
poest:
pust (L211p Leunen),
stobbe:
stub (L211p Leunen)
|
Stronk van een gekapte boom die met het wortelstelsel nog in de grond zit. [N 50, 7e; N 75, 87c; A 45, 35; N 16, add.; monogr.]
II-12
|
19708 |
stoel |
stoel:
stūl (L211p Leunen),
Enne goeje sto‰l getroffe hebbe: lang wegblijven Vur stuËl en baenk praote: voor een lege zaal/ voor een minimum gehoor spreken
stoēl (L211p Leunen),
zit:
Is \'r genne zit mèr
zit (L211p Leunen)
|
stoel [SGV (1914)]
III-2-1
|
21226 |
stoep |
stoep:
stoep (L211p Leunen)
|
stoep [SGV (1914)]
III-3-1
|
19857 |
stoep, trottoir |
stoep:
stoep (L211p Leunen)
|
stoep [SGV (1914)]
III-2-1
|
18775 |
stof |
stof:
stŏŏf (L211p Leunen),
stóf (L211p Leunen)
|
stof [DC 23 (1953)], [SGV (1914)]
III-2-1
|
19870 |
stof afdoen |
schoonmaken:
schónmake (L211p Leunen)
|
ontdoen van stof/ongeregeldheden
III-2-1
|