e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Leunen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
struikelen struikelen: strøkele (Leunen) struikelen [SGV (1914)] III-1-2
stuifmeel, stofmeel molenstof: [molen]stǫf (Leunen) Dat gedeelte van het meel dat tijdens het malen verloren gaat en dus in mindering komt van hetgeen de molenaar moet afleveren. Het woordtype stofloon is te verklaren uit het feit dat in Belgisch Limburg de meeste molenaars geen onderscheid maken tussen ɛstofmeelɛ en ɛschepmeelɛ. Meestal worden beide samengeteld zodat één grotere hoeveelheid ontstaat die van het meel mag worden afgehouden. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛschepmeelɛ. In Q 204a werd het stuifmeel als veevoer (beestengoed: ɛbīštǝgōtɛ) of als ɛfiltermeelɛ gebruikt. Achter de plaatscodes is, voor zover opgegeven, tussen haakjes vermeld hoeveel stuifmeel per honderd kilo meel in de betreffende plaats wordt berekend. De woorddelen -ømeelŋ en ømolenŋ- zijn fonetisch gedocumenteerd in de lemmata ɛmeelɛ respectievelijk ɛmolenɛ.' [N O, 37g; JG 1a; JG 1b; Jan 269; Coe 251; Grof 290; A 42A, 48 add.; JG 1c add.; JG 2c add.] II-3
stuiken in een kuiltje stuiken: bikkels stoeke ien en kuleke (Leunen), stuiken: bij het stoeken werden 2, 4, 8, 16, 32 of 64 bikkels in beide handen genomen en in de lots (kuiltje) gestoekt. Lag er een even aantal in, dan had de speler gewonnen, bij een oneven aantal kreeg zijn maat, de zetter, alles.  stoeke (Leunen) Hoe worden (werden) de verschillende knikkerspelen genoemd? [N R (1968)] || stuiken [knikkers ~ in een kuiltje] [SGV (1914)] III-3-2
stuiptrekken nog niet kapot zijn: (men zegt) hęj es nox nī kǝpot (Leunen) Als de slachter het dier geschoten en gestoken heeft, blijft het nog enige tijd spartelen ten gevolge van het onwillekeurig samentrekken der spieren. [N 28, 16; monogr.] II-1
stuiven van droog zand of stof stuiven: stuve (Leunen) stuiven [SGV (1914)] III-4-4
stuiver stuiver: stuver (Leunen) stuiver [SGV (1914)] III-3-1
stuk grond plak: plak (Leunen) Een stuk land, een perceel grond, in het algemeen. [N 27, 2a en 5; Vld.; N 11A, 106 add.; monogr.] I-8
stuk onontgonnen grond stuk hei: støk hęi̯ (Leunen), stuk moer: stuk moer (Leunen) Een stuk woeste grond, nog niet ontgonnen hei, veen of moeras. [N 27, 4a; N 11, 6; N 11A, 112; ALE 254] I-8
stuks -vee einden: ɛi̯ndǝ (Leunen) Een boer heeft 10, 12, 14 enz. stuks vee. [N 3A, 2] I-11
stuntelen aantoddelen: ántoddele (Leunen), frotten: frotten (Leunen), toddelen: toddele (Leunen) stuntelig in elkaar knutselen, in elkaar prutsen || stuntelig werken III-1-4