17882 |
blutsen |
butsen:
bŭts (L211p Leunen)
|
blutsen [SGV (1914)]
III-1-2
|
18143 |
bochel |
bult:
bult (L211p Leunen, ...
L211p Leunen)
|
bochel [SGV (1914)] || bult [SGV (1914)]
III-1-2
|
29573 |
bodem |
bodem:
bōi̯ǝm (L211p Leunen)
|
De uit planken bestaande bodem van de bak van de kar, wagen of kruiwagen. [N 17, 23 + 45; N 18, 99; N G, 53d; JG 1a; monogr.]
I-13
|
26452 |
bodemsel |
bodemsel:
bojǝmsǝl (L211p Leunen)
|
Het uitgediepte gedeelte van het scherpsel. Het bodemsel bevindt zich tussen de maalkant en de velkant van de molensteen. Het woordtype zacht bodemsel verwijst ernaar dat bij kunststenen de kerven uit een harde stof zijn vervaardigd, terwijl het bodemsel is gevuld met een zachtere, gekleurde materie. [N O, 18k; Vds 186; Jan 205; Coe 187; Grof 222; A 42A, 33; N D, 9]
II-3
|
21300 |
boek |
boek:
bōēk (L211p Leunen)
|
boek [SGV (1914)]
III-3-1
|
32982 |
boekweit |
boekweit:
bukǝnt (L211p Leunen)
|
Fagopyrum esculentum Moench. Een graansoort die gemakkelijk groeit op weinig vruchtbare grond. Boekweit kent geen aren; de korrels hangen in trosjes aan vertakkingen van de stengel. Het zaad is licht en wordt zeer dun gezaaid, slechts 20 kg per hectare. De samenstelling boekweit, -letterlijk "beuke-tarwe" (boek is wisselvorm van beuk), vanwege de drievlakkige vrucht- is kennelijk al snel ondoorzichtig geworden, temeer omdat het element ''weit'' voor "tarwe" in het zuiden van het Nederlandse taalgebied tot de uiterste oostrand beperkt was (zie het lemma ''tarwe'' (1.2.8) met kaart 8). Er zijn dan ook talrijke contractie-vormen ontstaan; het WNT geeft: boekeit, boeket, boekent. In de XVe eeuw is het gewas vanuit Aziē naar Europa ingevoerd; de eerste attestatie in het Nederlandse taalgebied dateert van 1440. De zegsman van K 278 merkt op: "Boekweit en koolzaad werden gewoonlijk alleen op het veld gedorst omdat het geen vervoer verdragen kon." Volgorde van de varianten 1) twee volledige syllaben 2) tweede syllabe toonloos 3) n-epenthese in tweede syllabe. Zie afbeelding 1, f.' [JG 1a, 1b; L 1 a-m; L lijst graangewassen, 1; R 3, 26; S 4; Wi 18; monogr.]
I-4
|
26631 |
boekweitdoppen |
boekweitendoppen:
būkǝndǝdøp (L211p Leunen)
|
Zemelen van boekweit. [JG 1b; N Q, 15; monogr.]
II-3
|
20783 |
boekweitpannenkoek |
boekweiten koek:
boekende koek (L211p Leunen),
Alles op zien tied en boekendeko‰k ien dnherfst: Gezegde wanneer iemand snel iets wil doen
boekendekoēk (L211p Leunen)
|
boekweiten koek [SGV (1914)] || pannekoek van boekweitmeel
III-2-3
|
20831 |
boekweitpap |
boekweitenpap:
Das gén boekendepáp: dat is niet normaal
boekendepáp (L211p Leunen)
|
boekweitpap
III-2-3
|
26447 |
boekweitsteen |
boekweitsteen:
bukǝntstiǝn (L211p Leunen)
|
Molensteen of molensteenkoppel waarmee bij voorkeur boekweit gemalen wordt. [N O, 17i]
II-3
|