19347 |
tevreden; tevredenheid |
tevreden:
tevreeje (L211p Leunen)
|
tevreden
III-1-4
|
19554 |
theelepeltje |
eierlepeltje:
ejjerlepelke (L211p Leunen),
suikerlepeltje:
soekerlepelke (L211p Leunen)
|
eierlepeltje || suikerlepeltje
III-2-1
|
19516 |
theepot |
theekannetje:
thieëkenneke (L211p Leunen),
theepot:
thieëpot (L211p Leunen)
|
theekannetje || theepot
III-2-1
|
19596 |
theezeefje |
theezijtje:
thieëzeejke (L211p Leunen),
zijtje:
zeejke (L211p Leunen)
|
koffie/theezeefje || theezeefje
III-2-1
|
19781 |
thuis |
thuis:
thŭŭs (L211p Leunen)
|
thuis [SGV (1914)]
III-2-1
|
21379 |
tiend |
tiende:
tiend (L211p Leunen)
|
tiend [SGV (1914)]
III-3-1
|
22230 |
tijdverdrijf |
tijdkorting:
tiedkorting (L211p Leunen)
|
tijdkorting [SGV (1914)]
III-3-2
|
22855 |
tijger |
tijger:
tieger (L211p Leunen)
|
tijger [SGV (1914)]
III-3-2
|
31743 |
timmerbedrijf |
timmerijtje:
temǝrējkǝ (L211p Leunen)
|
Bedrijf waar allerlei timmerwerk wordt uitgevoerd. Timmerbedrijven hebben meestal weer verschillende afdelingen zoals de werkplaats, de houtopslagplaats, en bij grotere bedrijven, een aparte zagerij. [N 55, 177a; monogr.]
II-12
|
27253 |
timmerman |
timmerkerel:
temǝrkęl (L211p Leunen)
|
Ambachtsman die het timmeren als beroep uitoefent. Tot zijn werkzaamheden behoren het vervaardigen van dakconstructies en balklagen in huizen en het maken van trappen, kozijnen, ramen en deuren. Als aanduiding voor de vakman wordt zowel de benaming timmerman als schrijn(en)werker gebruikt. Schrijnwerker is meer verspreid in Belgisch Limburg, schrijnenwerker in het zuiden van Nederlands Limburg. Wanneer er een onderscheid tussen timmerman en schrijn(en)werker wordt gemaakt, dan duidt de eerste term eerder een vakman aan die timmerwerk in de bouw verricht. Dit is onder meer het geval in Ottersum (L 163), Posterholt (L 387), Geulle (Q 18) en Bilzen (Q 83). De schrijnwerker richt zich dan vooral op het maken van trappen, deuren en ramen. Het woordtype schrijner, dat in het zuidoostelijke deel van het gebied gebruikelijk is, is een algemene benaming voor de timmerman. De vakman die timmerwerk op de bouw verricht, wordt daar ɛbouwschrijnerɛ genoemd.' [N 55, 164a; N 55, 165; RND 6; L 34, 19a; L B1, 115; monogr.]
II-12
|