33122 |
tweede laag schoven van het dorsbed |
kopslaag:
kǫpslǭx (L211p Leunen)
|
De specifieke benaming van de tweede laag schoven, bestaande uit twee rijen die met de koppen naar elkaar toe liggen, zoals die op de eerste rij van het vorige lemma wordt gelegd. Zeer vaak is de benaming van deze bovenste laag dezelfde als die van het bed als geheel; dan is die benaming hier niet herhaald; zie het lemma ''dorsbed, de laag schoven op de dorsvloer'' (6.1.16). In L 159a wordt nog aangetekend dat "de aren van de tweede laag veerden op de eerste rij, en door dit veren lieten de korrels beter los". Zie afbeelding 11, b. [N 14, 17c; monogr.]
I-4
|
20427 |
tweeling |
tweeling:
twelling (L211p Leunen)
|
tweeling
III-2-2
|
26481 |
tweetakrijn |
tweetaksrijn:
twęjtaksrī.n (L211p Leunen)
|
Balanceerrijn of vaste rijn met twee rijntakken. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛvast werkɛ en ɛbalanceerrijnɛ.' [N O, 15c; Vds 140; A 42A, 21; N O, 15b]
II-3
|
24495 |
twijg, jonge tak |
teen:
tieën (L211p Leunen)
|
twijg
III-4-3
|
33597 |
ui, ajuin |
look:
loeëk (L211p Leunen)
|
ui
I-7
|
20758 |
uienpannenkoek |
lokekoek:
loeëkekoēk (L211p Leunen, ...
L211p Leunen)
|
uienpannekoek || uienpannenkoek
III-2-3
|
20908 |
uiensoep |
lokensoep:
loeëkesoep (L211p Leunen)
|
uiensoep
III-2-3
|
33788 |
uier |
koesuier:
kuwsiǝr (L211p Leunen),
uier:
īr (L211p Leunen, ...
L211p Leunen)
|
De melkklier van de koe zoals zij zich uitwendig vertoont onder aan de buik. Op de kaart is het woordtype uier niet opgenomen. [JG 1a, 1b; Gwn V, 7; L 8, 24a; L 14, 27a; RND 127; S 38; Wi 51; monogr.] || Uier, alle tepels samen. [N 19, 19b; JG 1a, 1b]
I-11, I-12
|
24260 |
uil |
peeluil:
kwam vroeger veel in de Peel voor
pieëluul (L211p Leunen),
uil:
uul (L211p Leunen),
ŭŭl (L211p Leunen)
|
uil [SGV (1914)] || velduil
III-4-1
|
33185 |
uiteen poten |
wijd vaneen:
węi̯t vanēn (L211p Leunen)
|
De pootaardappelen verder uiteen zetten dan men gewoonlijk doet. Bij de bijwoordelijke uitdrukkingen in dit lemma moet steeds het werkwoord voor "poten": ɛpoten, plantenɛ of ɛzettenɛ, worden toegevoegd; zie daartoe het lemma Poten. [N M, 18b]
I-5
|