e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Leunen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
veel drinken buizen: böjze (Leunen), heffen: Hij is te voel um òp zien werk veul te höffe, már dat ândere höffe duut hij vuis te gaer höffe is hier ook optillen  höffe (Leunen), jeppen: jɛpə (Leunen), lappen: leppe (Leunen) drinken van alkohol in behoorlijke mate || veel drinken || veel en met kleine beetjes drinken || veel sterke drank drinken III-2-3
veelvraat schrok: sxrok (Leunen), schrokker: sxrokər (Leunen), schrokkerd: sxrokərt (Leunen), slokker: sloeker (Leunen), vreetbeer: vraetbaer (Leunen, ... ), vrēͅtbēr (Leunen), vreetwolf: vrēͅtwoͅlf (Leunen), vreter: vrēͅtər (Leunen), vreterd: vrēͅtərt (Leunen) mannelijke veelvraat || schrokkop || slokop || veelvraat || vreetzak || vrouwelijke veelvraat III-2-3
veenachtig, moerassig, laaggelegen land moer: moer (Leunen) Naast de enquêtevragen I, 4 ("Hoe noemt men een moerassige wildernis met struikgewas en bomen?") en II, 9 ("Hoe noemt men veenachtig, moerassig land?") zijn in dit lemma ook verwerkt de opgaven van N 27, 20 (Hoe noemt men een moeras, de natte, weke grond zonder behoorlijke afwatering?") en monografische gegevens. Uit dergelijk moerasachtig, laaggelegen land wordt de tussenturf gewonnen. De opgaven suggereren wellicht dat in al de genoemde plaatsen tussenturf werd gestoken. Dat is zeker niet het geval geweest. De mogelijkheid tot het steken van deze turf was daar wel aanwezig. Vergelijk dit lemma met het lemma ''veen, moergrond, stuk niet ontgonnen hei of woeste grond''. De bronnenopgave is daar echter anders. [I, 4; II, 9; N 27, 20; monogr.] II-4
veenbes vembeer: soort bosbes, vaccinium oxycoccus  vembeer (Leunen) veenbes III-4-3
veengrond, stuk niet ontgonnen hei of woeste grond moer: moer (Leunen), stuk hei: støk hęj (Leunen), stuk moer: stuk moer (Leunen) Een stuk grond waarop het mogelijk is een bepaald soort turf te steken. [I, 3; N 27, 4a; N 27,18a; S 39] II-4
veer arm: ɛrǝm (Leunen), veer: vaer (Leunen) Staaf ijzer die de verbinding vorm tussen enerzijds de buitenmuur met daarop de schieter en anderzijds de binnenmuur, vloer, gording etc. De veer is aan een uiteinde van een oog voorzien en aan de andere zijde plat uitgesmeed. De schieter wordt door het oogvormige uiteinde van de veer gestoken dat buiten de buitenmuur uitsteekt. Het plat uitgesmede gedeelte van de veer wordt met behulp van spijkers op de bovenkant van de balk of op het zijvlak ervan vastgezet. Zie ook afb. 72. [N 31, 38b; N 54, 124c; monogr.] || veer II-9, III-4-1
veerpont veer: met lengteteken  vär (Leunen) veer (overvaart) [SGV (1914)] III-3-1
veevoerkookketel sopketel: sǫpkētǝl (Leunen) De ketel waarin het voer voor het vee gekookt en gemengd wordt. In deze ketel wordt ook wel de was gekookt. Soms worden het voer voor de koeien en dat voor de varkens in dezelfde ketel bereid, meestal echter niet; zie het lemma "varkensketel" (2.2.11). De ketel kan apart, los zijn of (moderner) vast (als een ronde bak met een deksel en een aftapkraan) met een vuur verbonden zijn dat er onder brandt. Aan dit laatste doen vooral de benamingen stookketel, stoomketel en machinesketel denken. De inhoud is dan 100 liter of meer, de hoogte van het geheel ongeveer 150 cm en de doorsnede ruim 100 cm. Zie ook afbeelding 8 bij het lemma "voorstal" (2.2.5). [N 5 A, 35b; N 4, 57; monogr.] I-6
vegen, keren aanvegen: ánvaege (Leunen), keren: Gódde gij d\'n dael már kaere Iederieën kaert vur zien aege deur: het hemd is nader dan de rok  kaere (Leunen), schoonkeren: schónkaere (Leunen), schoonvegen: schónvaege (Leunen), uitvegen: uutvaege (Leunen), vegen: met lengteteken  vēͅgə (Leunen), Vurdat gij wat gòt do‰n, mòtte uurst de stoep vaege  vaege (Leunen) aanvegen met handveger, bezem, stoffer || door vegen schoonmaken/ ontdoen van ongerechtigheden || schoonvegen met een bezem || schoonvegen met stoffer, bezem, doek || stof en vuil verwijderen met een bezem/veger || vegen [SGV (1914)] III-2-1
veldbonen veldbonen: vɛlt[bonen] (Leunen) Phaseolus L. Gevraagd is naar bonen die op de akker worden geteeld, maar in de antwoorden zijn ook bonensoorten te vinden die zeker in de moestuin thuishoren zoals tuinbonen (Vicia faba L.). Zodoende bestaat dit lemma eerder uit een opsomming van de namen van bonensoorten die men zoal kent, dan uit een strikt onomasiologisch artikel. Opmerkingen van zegslieden: bij duivebonen: "klein soort tuinbonen"; bij soepbonen: "voor de winterdag"; bij kniebonen: "soort paardeboon"; bij aardmannetjes: "soort struikbonen"; bij zoete bonen: "voor het vee"; bij bittere bonen: "voor de mest"; bij wollen wantjes: "ze worden tesamen met peultjes gegeten". Voor de fonetische documentatie van het woorddeel (-bonen) zie het tweede deel van het lemma Boon, Algemeen. [N P, 23a en 23b; monogr.] I-5