e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Leunen

Overzicht

Gevonden: 3656
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bonk- of grauwveen vale turf: vale turf (Leunen) De bovenste laag in het veen. Deze bonklaag behoort tot het voedselarme veen en bestaat voor het overgrote deel uit weinig of niet vergaan sphagnum of veenmos. Turf uit deze laag dient vooral als aanmaakturf. [I, 2e; N 27, 19a] II-4
bonkelaar van het staakijzer bonkelaar: bonkelaar (Leunen) Liggend wiel met op de buitenrand rechtopstaande kammen, dat in sommige windmolens in plaats van het rondsel aan het bovenste uiteinde van het staakijzer bevestigd is. Zie ook afb. 60. Een aantal woordtypen is mogelijk ook van toepassing op een horizontaal wiel waarbij de tanden in het verlengde van de cirkelstraal staan. [N O, 14h; A 42A, 13; N O, 41g; A 42A, 55] II-3
bonte specht, specht specht: spaecht (Leunen) specht III-4-1
boodschappenmand kalbas: kalǝbas (Leunen) Hengselmand waarmee de boodschappen worden gedaan. [N 20, 50; N 40, 111; N 40, 113; N 40, add.; monogr.] II-12
boog boog: bōx (Leunen) Gebogen holronde overdekking van een muuropening. Bogen worden vooral toegepast bij overspanningen die groter zijn dan 1 meter of bij zware belasting. Zie ook afb. 52. Met het woordtype 'segmentboog' wordt een boog in de vorm van een cirkelsegment aangeduid. De woordtypen 'strekboog', 'strek' en 'scheitrechte boog' worden gebruikt voor een boog met een horizontale welflijn. In L 290 en L 291 werd een halfronde boog zonder ramen vaak als ontluchting in de gevels van schuren of stallen aangebracht. Men noemde dit: 'een halve maan' ('ǝn halǝf mǭn'). In Q 121 werd in het midden van de boog dikwijls een ornament of kijlvormige gevelsteen geplaatst. Zie ook het lemma 'Sluitsteen'. [N 32, 16a; N 32, 17a; N 4A, 40a; monogr.] II-9
boom (alg.) boom: boeëm (Leunen), bŏŏem (Leunen) boom [SGV (1914)] III-4-3
boomgaard bogaard: bogərt (Leunen), bòggerd (Leunen) boomgaard I-7
boomklever boomplakker: sitta europaea  boeëmplekker (Leunen) boomklever III-4-1
boomstam boomstam: buǝmstám (Leunen) De stam, ontdaan van kruin, takken en worteleind. [N 50, 13; monogr.] II-12
boomstronk poest: poest (Leunen), stob: stoeb (Leunen) boomstronk, de stomp-met-wortels van een afgehakte boom [N 27 (1965)] || stronk ve boom III-4-3