24396 |
vlo (enk.) |
vlo:
vloeë(n) (L211p Leunen),
vlŏŏën (L211p Leunen)
|
vlo || vloo [SGV (1914)]
III-4-2
|
24395 |
vlo (mv., fon.) |
mensenvlon:
meensevloeë(n) (L211p Leunen)
|
vlo v mensen
III-4-2
|
21395 |
vloeken |
vloeken:
vloeke (L211p Leunen)
|
vloeken [SGV (1914)]
III-3-1
|
27185 |
vloer |
vloer:
vlūr (L211p Leunen)
|
Zie voor het woordtype 'beleg' ook RhWb V, k. 301, s.v. 'Beleg': ø̄Fussboden aus Steinbelagø̄. Volgens Jongeneel (Heerlens Woordenboek, pag. 19) maakten de boeren uit de omgeving van Heerlen steenharde, waterdichte vloeren van zand, kalk of cement en kolensintels. [S 41; N 54, 128; monogr.; Vld.]
II-9
|
30127 |
vloerplanken |
vloerpanken:
vlūrplɛŋk (L211p Leunen)
|
De van messing en groef voorziene planken waarmee een houten vloer gelegd wordt. Zie ook het lemma 'Houten vloer'. [N 32, 21b; monogr.]
II-9
|
19702 |
vloertegel |
plavuis:
pləvys (L211p Leunen),
gebakken vloertegel
plevuūs (L211p Leunen)
|
een grote rode of blauwe vloertegel [N 05A (1964)] || plavuis
III-2-1
|
19277 |
vlug |
pront:
proont (L211p Leunen)
|
pront, vlot, betrouwbaar, secuur
III-1-4
|
18217 |
vod |
tod:
WNT: tod (I), 1) Waardeloze, veelal gescheurde en smerige lap, lor, lomp, vod.
todde (L211p Leunen),
vod:
vod (L211p Leunen),
vodde (L211p Leunen)
|
vod [SGV (1914)] || vodden [SGV (1914)]
III-1-3
|
21396 |
voddenkoopman |
voddenkoopman:
voddekopman (L211p Leunen)
|
voddenkoopman [SGV (1914)]
III-3-1
|
33229 |
voederbieten |
mangelen:
maŋǝlǝ (L211p Leunen),
mangelwortelen:
maŋǝlwǫrtǝlǝ (L211p Leunen)
|
Beta vulgaris L. subsp. vulgaris. De algemene benaming van de bieten die gekweekt worden om als veevoeder te worden gebruikt. De voederbiet groeit grotendeels boven de grond, in tegenstelling tot de suikerbiet waarvan alleen de bladerkruin boven de grond uitkomt. De plant gedijt het best op losse vochthoudende zandgrond en verdraagt zware stalmest- of gierbemesting. Het is vanouds een in Limburg veel verbouwd veevoeder dat in het eigen gemengde bedrijf werd benut. Voor de fonetische documentatie van het tweede woorddeel in de samenstellingen zoals voederbieten, waarvan dat tweede element ook als enkelvoudig woord in het lemma voorkomt, zie onder dat enkelvoudig woord, i.c. bieten. In de vragenlijsten is steeds naar de meervoudsvorm gevraagd. [N 12, 38; N 12A, 1; JG 1a, 1b, 1d, 2b, 2c; A 13, 2b; L 43, 4b; monogr.]
I-5
|