33268 |
voederwikke |
voederwikke:
vūrwekǝ (L211p Leunen)
|
Vicia sativa L. subsp. sativa. Een tot 1 meter hoge klimmende plant met en vrij stevige stengel, veervormige blaadjes, rood- blauwpaarse lipvormige bloemen en boonachtige vruchtjes. De plant bloeit van mei tot juli en wordt vooral op zandgronden als voedergewas geteeld. Vergelijk ook het lemma Vogelwikke [N Q, 1a; N 11A, 29d; JG 1a, 1b; monogr.; add. uit N P, 23 en 24]
I-5
|
20483 |
voedsel |
eet, de -:
Dn aet heb ik verreg: het eten heb ik klaar Nó dn aet kòm ik: na het eten kom ik Iemes òp dn aet hebbe: een gast aan tafel hebben Van dn aet áfzien: geen eetlust meer hebben
aet (d⁄n) (L211p Leunen),
eten:
hetw. stofn.
aete (L211p Leunen),
hetw. stofn. Dit aete kunde meense vuurzette die òpaet kòmme: Opm: ww als znw.
aete (L211p Leunen),
etens:
Hedde aetes bij òw
aetes (L211p Leunen),
etenswaar:
aeteswaar (L211p Leunen),
kost:
kaos(t) (L211p Leunen)
|
eten || etenswaar || het voedsel || kost || voedsel
III-2-3
|
30159 |
voeg |
voeg:
vux (L211p Leunen)
|
De ruimte tussen de metselstenen van een bouwwerk die met voegmortel wordt gevuld. Men onderscheidt doorgaande voegen in de lengterichting van het metselwerk, de lintvoegen, en de voegen die daar loodrecht op staan, de stootvoegen. [N 32, 29a; monogr.]
II-9
|
26107 |
voeghouten |
voeghouten:
vuxhǫltǝ (L211p Leunen)
|
De twee evenwijdige, zware balken in de kap van de molen die de verbinding vormen tussen voor- en achterkeuveleinde. Zie ook afb. 26. In de molens in l 211, 216, 245, 246a, 289, 292a, 319 en 369 waren het voeghout, in l 374 de voegbalk, in l 355 de kapbalk, en in l 163 de voegburrie het bevestigingspunt van het vanghoofd. [N O, 50m; A 42A, 83; N O, 12k; monogr.]
II-3
|
30176 |
voegmes, voegijzer |
knipmes:
knepmɛs (L211p Leunen)
|
Het mesje of voegijzer waarmee de kanten van de voegen bij geknipt werk worden afgesneden. In Q 99* werd dit werk met behulp van een oud tafelmes gedaan, in Q 97 met een schoenmakersmes. [N 32, 35b; monogr.]
II-9
|
24267 |
voeren |
azeken:
ozzeke (L211p Leunen)
|
aas zoeken v vogels
III-4-1
|
26245 |
voering |
vellingband:
vęleŋbant (L211p Leunen)
|
De ijzeren band of houten bedekking om de velg of velgen van het aswiel heen. Een aantal woordtypen zoals remvelg (l 316) en vangvelling (l 289) verwijst naar het feit dat de vang , de reminrichting van de windmolen, rechtstreeks om de voering van het aswiel heen bevestigd is. Zie ook het lemma ɛvellingɛ.' [N O, 11k; A 42A, 79]
II-3
|
28819 |
voering, voeringstof |
voering:
vūreŋ (L211p Leunen)
|
Stof waarmee kledingstukken van binnen bekleed worden. [N 62, 18a; N 62, 84; A 4, 27b; L 20, 27b; Gi 1.IV, 29; MW; S 41; monogr.]
II-7
|
28326 |
voerman |
voerman:
vurman (L211p Leunen)
|
Persoon die een ingespannen paard bestuurt of ment. [JG 1a, 1b; monogr.]
I-10
|
34288 |
voerschep |
noest:
nust (L211p Leunen)
|
Schep zonder steel om voer uit de koe- of varkensketel te scheppen. [N 18, 9a en 132; JG 1a, 1b]
I-11
|