20919 |
wortelstamppot |
wortelmoes:
wortelmoes (L211p Leunen)
|
wortelstamppot
III-2-3
|
33563 |
worteltje |
hete worteltjes:
hête wurtelkes (L211p Leunen)
|
De kleine soort penen die men in de moestuin kweekt [N Q (1966)]
I-7
|
26165 |
wouterman |
keerblok:
kiǝrblǫk (L211p Leunen)
|
Van de wiggen die de roeden aan de voorkant vastklemmen: de blok hout tegen de wiggen aan, om losgaan te voorkomen. [N O,3d]
II-3
|
20917 |
wrang |
wring:
vring (L211p Leunen)
|
wrang van smaak
III-2-3
|
18117 |
wrat |
wrat:
vrat (L211p Leunen)
|
wrat [SGV (1914)]
III-1-2
|
17679 |
wreef |
wreef:
vreef (L211p Leunen),
wricht:
Mv. ook vaak gevrechter.
vrEcht (L211p Leunen)
|
wreef [SGV (1914)] || wreef - welk gedeelte van het lichaam wordt er mee bedoeld? [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
19354 |
wrevelig (zijn) |
neutelijk:
cf. Schuermans p. 408 s.v. "neutelijk"= moeilijk, lastig (Limb. cf. WNT IX, kol. 1911 s.v. "neutelen - daarnaast ook neuteren"...."Aanm. Gewestelijk bestaat een woord neutelig, knorrig, slechtgehumeurd...waarschijnlijk een bijvorm van netelig..
nuuëtelek (L211p Leunen)
|
kort aangebonden, korzelig
III-1-4
|
17888 |
wroeten |
wroeten:
vrute (L211p Leunen),
vrȳtǝ (L211p Leunen)
|
Met de snuit in de grond wroeten, gezegd van het varken. Zie afbeelding 3. [JG 1a, 1b, 2c; L monogr.; Wi 56; S 45; monogr.] || wroeten [SGV (1914)]
I-12, III-1-2
|
18995 |
wulps persoon |
gekke fluit:
gekke fläöt (L211p Leunen)
|
wulpse vrouw
III-1-4
|
24680 |
zaad |
zaad:
zaod (L211p Leunen)
|
zaad
III-4-3
|